12 - Samenvatting toetsstof

Samenvatting toetsstof
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Samenvatting toetsstof

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- verschillende stijlfiguren te herkennen en benoemen; 
- verschillende vormen van beeldspraak te herkennen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren
Stijlfiguren zijn 'vaste vormen' die je kunt gebruiken om iets extra onder de aandacht te brengen. Je gebruikt ze dus om de nadruk op een bepaalde boodschap te leggen. 
We onderscheiden verschillende groepen stijlfiguren. 

Slide 3 - Tekstslide

Herhalingen en opsommingen
Repetitio: een bepaald woord wordt een aantal keer herhaald; 
Anafoor: een aantal woordgroepen na elkaar beginnen met hetzelfde woord of dezelfde woorden; 
Tricolon: een opsomming die uit drie delen bestaat; 
Climax: een opsomming waarbij de inhoud steeds 'sterker' wordt; 
Anticlimax: een opsomming waarbij de inhoud steeds 'sterker' wordt, wordt afgesloten met een 'tegenvaller'. 

Slide 4 - Tekstslide

Overdrijvingen en nuanceringen
Een volgende groep stijlfiguren bestaat uit  overdrijvingen en nuanceringen: 
Eufemisme: een verzachtende uitdrukking; een nare boodschap wordt wat minder hard 'ingepakt'; 
Hyperbool: een ontzettende overdrijving; 
Understatement: een afgezwakte uitdrukking; het tegenovergestelde van een overdrijving. 

Slide 5 - Tekstslide

Stijlfiguren met spot
Je kunt een humoristisch effect beogen door spot te gebruiken : 
Ironie: je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt op een vriendelijke manier; 
Sarcasme: je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt op een manier die bedoeld is om te kwetsen; 
Cynisme: verbitterde spot; niet meer geloven in goede bedoelingen van anderen. Het wordt hierdoor wat zwartgallig. 

Slide 6 - Tekstslide

Overige stijlfiguren
Antithese: samenvoeging van tegengestelde woorden; 
Paradox: iets wat een tegenstelling lijkt, maar niet is; 
Litotes: iets zeggen door het tegenovergestelde te ontkennen; 
Retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht; 
Chiasme: kruisstelling: twee zinnen bevatten (ongeveer) dezelfde woorden. In de eerste zin staat het ene woord vooraan; in de tweede zin staat het achteraan en andersom. 

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen
Oefen nu met de drillsters bij:
- 5 Stijlfiguren 1
- 6 Stijlfiguren 2

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak
Bij beeldspraak is sprake van figuurlijk taalgebruik. Dit betekent dat je iets anders zegt dan je letterlijk bedoelt, maar over het algemeen begrijpen anderen je wel. 

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking en zuivere metafoor
Zowel de vergelijking als de zuivere metafoor berusten op een overeenkomst tussen de werkelijkheid (w) en het beeld (b). 

Bij een vergelijking zijn beide onderdelen in de zin aanwezig; deze worden gekoppeld door een verbindingswoord: van, als, alsof of koppelwerkwoord. 

Bij een zuivere metafoor is alleen het beeld in de zin aanwezig. 

Slide 10 - Tekstslide

Andere vormen van beeldspraak
Personificatie: je geeft een levensloos iets eigenschappen van iets dat wel leeft; 
Synesthesie: de waarnemingen van twee verschillende zintuigen worden met elkaar gecombineerd; 
Homerische vergelijking: een zeer uitgebreide metafoor. 

Slide 11 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog zaken waar jullie in de laatste les voor de toets graag aandacht willen besteden?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Oefen nu met de drillster: 
- 20 Beeldspraak 1

Klaar? Werk dan verder aan je schrijfopdracht. 

Slide 13 - Tekstslide