K4 H3: Taalverzorging (II): lastige werkwoorden

DOEL


- je weet wanneer je een -t of een -d moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken
spelling: 
lastige werkwoorden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

DOEL


- je weet wanneer je een -t of een -d moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken
spelling: 
lastige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Opletten: lastige werkwoorden

Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.


gebeurt of gebeurd

verandert of veranderd?

herstelt of hersteld?

Slide 2 - Tekstslide

Opletten: lastige werkwoorden


In de tegenwoordige tijd noemen we een werkwoord met 

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  een persoonsvorm.


In de voltooide tijd noemen we een werkwoord met

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  dat geen persoonsvorm is 

een voltooid deelwoord.



Slide 3 - Tekstslide

-d of -t? Gebruik het schema


-d of -t?

Gebruik het schema.

Slide 4 - Tekstslide

Zo gebruik je het schema

Kijk eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.


Nee?

- Maak het werkwoord langer. Je hoort -d of -t. Schrijf zo kort mogelijk.


Ja? Staat het woord in de tt of vt?

- tt: kies stam, stam + t of hele werkwoord.

(gebruik lopen om te horen of er een -t achter de stam komt)

- vt: sterke werkwoorden veranderen van klank. Schrijf deze zo kort en eenvoudig mogelijk op. Zwakke werkwoorden: kies stam + te(n) of stam + de(n) (gebruik 't Kofschipx wanneer je niet weet of je te(n) of de(n) moet gebruiken.


Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm

Soms gebeurt dat.
Dat verandert niets.
Zij herstelt haar scooter.
Voltooid deelwoord

Het is gebeurd.
Het is niet veranderd.
Zij heeft haar scooter hersteld.
Is het een pv?  JA
Tt of vt?  TT
Regel? Stam +t
Is het een pv?  NEE
Regel? Maak langer, hoor je -t of -d? Schrijf zo kort mogelijk

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verwerken.
_________

Slide 7 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met begeleiden.
_________

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met besturen.
_________

Slide 9 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verstuiven.
_________

Slide 10 - Open vraag

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met beslissen.
_________

Slide 11 - Open vraag

Kies of het woord dat tussen haakjes staat een persoonsvorm  tegenwoordige tijd (pv tt) is of een voltooid deelwoord (vd) is. 

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 12 - Tekstslide

Carlo (herinnert) zich ineens dat hij nog een afspraak heeft.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

De demonstrant (verzet) zich tegen de gemeenteplannen.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Vlak voor de toets heeft de docent de grammaticaregels nog een keer (herhaald).
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Bij het maken van dit schilderij heeft de kunstenaar veel verg (gebruikt).
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Thitia en Mildred hebben zich prima (vermaakt) tijdens de jaarlijkse kermis.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Heb jij de rekening al (betaald) of moet ik dat nog doen?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Mijn moeder vraagt steeds wanneer ze mijn nieuwe vriendje eens (ontmoet).
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 19 - Quizvraag

Mo heeft al heel vaak (verteld) hoe hij zijn arm heeft gebroken en hij wordt er nu een beetje moe van.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 20 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden. Noteer de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 21 - Tekstslide

De burgeroorlog (verdelen) het land in twee kampen.

Slide 22 - Open vraag

De dokter (behandelen) de brandwond van de patiënt, zodat deze snel (genezen).

Slide 23 - Open vraag

Na zijn arrestatie (hebben) de overvaller alles snel (bekennen), omdat hij (hopen) op strafvermindering.

Slide 24 - Open vraag

De woningcorporatie (herbouwen) deze huizen en zorgt dat ze dan goed (zijn) (isoleren).

Slide 25 - Open vraag

De bijlesdocent (verzekeren) de ouders dat hun zoon hard (hebben) (studeren).

Slide 26 - Open vraag

(Vinden) jij ook dat Tom erg (zijn) (veranderen)?

Slide 27 - Open vraag

Klas 4C (verzorgen) de aankleding van de open dag en klas 4B (hebben) voor hapjes (zorgen).

Slide 28 - Open vraag

De burgemeester (hebben) een vriend (benoemen) als hoge ambtenaar en daartegen (worden) veel (protesteren).

Slide 29 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden. Noteer de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd, wanneer de tijd niet uit de zin blijkt.

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 30 - Tekstslide

Tijdens de uitverkoop (hebben) Yasmine veel geld (besparen).

Slide 31 - Open vraag

'Nadat de koe het gras (hebben) (herkauwen), (gaan) het naar de volgende maag,'(vertellen) de biologieleraar.

Slide 32 - Open vraag

Lotte (hebben) gisteren een nieuwe jurk (bestellen), maar ze (willen) toen niet (zeggen) hoeveel die (kosten).

Slide 33 - Open vraag

Columbus (hebben) volgens velen Amerika (ontdekken), maar eigenlijk (ontdekken) de Noormannen het land eerder.

Slide 34 - Open vraag

De overheid (hebben) veel geld (investeren), maar dit (leiden) nog niet tot minder schooluitval.

Slide 35 - Open vraag

Christ (besteden) afgelopen week veel tijd aan leren voor het proefwerk en hij (denken) nu dat hij een goed cijfer (hebben) (halen).

Slide 36 - Open vraag

Vanwege zijn stotteren (vermijden) William bepaalde woorden en (gebruiken) hij synoniemen.

Slide 37 - Open vraag

De minister (hebben) zijn wetsvoorstel goed (onderbouwen) en (beantwoorden) de kritische vragen heel duidelijk.

Slide 38 - Open vraag

MAKEN IN SCHRIFT:
  • Opdracht 10 (blz. 107)
  • Opdracht 13 (blz. 108)
  • Opdracht 15 (blz. 109)

Slide 39 - Tekstslide

NAKIJKEN:
  • Opdracht 10 (blz. 107): via studiewijzer
  • Opdracht 13 (blz. 108): via studiewijzer
  • Opdracht 15 (blz. 109): via studiewijzer

Slide 40 - Tekstslide

MAKEN IN OEFENBOEK:
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 1 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 2 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 3 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 4 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 5 (blz. 45-47)

Slide 41 - Tekstslide

NAKIJKEN:
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 1 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 2 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 3 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 4 (blz. 45-47)
  • Onderdeel 'werkwoordspelling' opdracht 5 (blz. 45-47)
Via studiewijzer

Slide 42 - Tekstslide

GELEERD?


- je weet wanneer je een -t of een -d moet gebruiken als de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm hetzelfde klinken
spelling: 
lastige werkwoorden

Slide 43 - Tekstslide

Schrijf drie dingen
op die je deze les
hebt geleerd.

Slide 44 - Open vraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 45 - Open vraag