Quiz procesrecht

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noem je de rechter in een spoedprocedure
A
De kantonrechter
B
De voorzieningenrechter
C
De rijdende rechter
D
De spoedrechter

Slide 2 - Quizvraag

Hoe wordt een spoedprocedure ook genoemd?
A
Een zaak bij eerste aanleg
B
De bodemprocedure
C
Een kort geding
D
Een standaard procedure

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste voorwaarde om een spoedprocedure te mogen voeren?
A
Dat er een spoedeisend belang is
B
Dat je niet in hoger beroep kan
C
Dat de kosten laag zijn
D
Dat je afziet van een bodemprocedure

Slide 4 - Quizvraag

Als partijen in een spoedprocedure niet eens zijn met de voorlopige voorziening, dan moeten zij??
A
In hoger beroep
B
Een bodemprocedure beginnen
C
In cassatie bij de Hoge Raad
D
In verzet gaan bij de Kantonrechter

Slide 5 - Quizvraag

Beschrijf de stappen van een spoedprocedure

Slide 6 - Open vraag

Benoem een voordeel en een nadeel van een kort geding.

Slide 7 - Open vraag

Welke soorten bewijsmiddelen hebben we binnen het burgerlijk proces? (meerdere antw. mogelijk)
A
Dwingend bewijs
B
Authentieke akte
C
Onderhandse akte
D
Productie

Slide 8 - Quizvraag

Benoem de vier belangrijkste bewijsmiddelen

Slide 9 - Open vraag

Wat houdt het verschoningsrecht in?

Slide 10 - Open vraag

In sommige gevallen is het noodzakelijk dat de rechter zich ter plaatse op de hoogte stelt van de situatie. Hoe noemen wij dit?
A
Deskundigenverklaring
B
Op bezoek
C
Incident
D
Descente

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen
authentieke en onderhandse akten?

Slide 12 - Woordweb

Een belangrijk uitgangspunt in het bewijsrecht staat in art.150 Rv. Wie stelt bewijst.
Wat betekent dit?

Slide 13 - Open vraag