Periode 3 | les 8 | woordenschat

Nederlands
Periode 3
Les 8
woordenschat
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Periode 3
Les 8
woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Beroepshouding
  • Boek mee 
  • Lezen = lezen
  • Uitleg = opletten
  • Opdracht = doen
  • Werken = werken (geen spelletjes, geen socials)
  • Eten = niet in het lokaal 

Slide 2 - Tekstslide

In deze les
  • Lesdoelen
  • Kijk op periode 3
  • Lezen
  • Korte uitleg nieuwe woorden
  • Oefening in LessonUp
  • Opdracht in het lokaal: op de grond
  • Opdracht aan tafel

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...
  • ... heb je je eigen taalvaardigheden, woordenschat en concentratie uitgebreid. 
  • ... begrijp je de betekenis van de volgende woorden, wanneer je ze tegenkomt in een tekst:

beogen | de ontgoocheling | de recessie | de rivaliteit | intimideren | relatief | sceptisch | tarten | trotseren | uitbesteden | verloochenen | analyseren | controversieel | verwijten | relevant

Slide 4 - Tekstslide

Periode 3
  • Les 1: CV maken
  • Les 2: CV afronden en beoordeling
  • Les 3: solliciteren
  • Les 4: solliciteren afronden en beoordeling
  • Les 5: TOETS
  • Les 6: feedback ontvangen en geven
  • Les 7: werkwoordspelling (laatste kans beoordeling CV en sollicitatie)
  • Les 8: woordenschat

Slide 5 - Tekstslide

Lezen
15 minuten lezen in je eigen boek, tijdschrift of strip. 

timer
15:00

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
beogen | de ontgoocheling | de recessie | de rivaliteit | relatief | sceptisch | tarten | trotseren | uitbesteden | verloochenen | analyseren | controversieel | verwijten | diagnose | relevant

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
Per woord een plaatje en een korte uitleg. 

Slide 8 - Tekstslide

beogen

Slide 9 - Tekstslide

de ontgoocheling

Slide 10 - Tekstslide

de recessie

Slide 11 - Tekstslide

de rivaliteit

Slide 12 - Tekstslide

diagnose 

Slide 13 - Tekstslide

diagnose
rivaliteit
recessie
ontgoocheling
beogen

Slide 14 - Sleepvraag

relatief 

Slide 15 - Tekstslide

sceptisch 

Slide 16 - Tekstslide

tarten 

Slide 17 - Tekstslide

trotseren 

Slide 18 - Tekstslide

uitbesteden 

Slide 19 - Tekstslide

uitbesteden
relatief
sceptisch
tarten
trotseren

Slide 20 - Sleepvraag

verloochenen 

Slide 21 - Tekstslide

analyseren 

Slide 22 - Tekstslide

controversieel 

Slide 23 - Tekstslide

verwijten

Slide 24 - Tekstslide

relevant

Slide 25 - Tekstslide

verloochenen
analyseren
relevant
verwijten
controversieel

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is het woord?
.....  betekent eigenlijk het uitdagen of negeren van iets dat normaal gesproken wordt verwacht of gehoorzaamd. Stel je bijvoorbeeld voor dat er een regel is die zegt dat je niet op het gras mag lopen, maar iemand doet dat toch. Die persoon .... dan eigenlijk die regel door het gras te betreden, zelfs als het niet mag. Het gaat erom dat iemand bewust iets doet dat normaal gesproken wordt gezien als ongepast of niet toegestaan.

Slide 27 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
beogen
B
trotseren
C
tarten
D
uitbesteden

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
analyseren
B
de rivaliteit
C
sceptisch
D
de ontgoocheling

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het woord?
..... betekent dat je iets ontkent of afwijst, vaak iets waar je eerder aan verbonden was of waar je voor stond. Het kan bijvoorbeeld betekenen dat je ontkent dat je iets hebt gezegd of gedaan, ook al heb je het eigenlijk wel gezegd of gedaan. Het kan ook betekenen dat je je band of relatie met iets of iemand verbreekt, alsof je zegt: "Ik ken die persoon niet" terwijl je die persoon eigenlijk wel heel goed kent. 

Slide 31 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
verloochenen
B
trotseren
C
de recessie
D
relatief

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de ontgoocheling
B
relatief
C
uitbesteden
D
sceptisch

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het woord?
.... betekent dat je iets vergelijkt met iets anders. Bijvoorbeeld: sportschoenen van €200 lijken duur als je ze vergelijkt met schoenen van €50, maar ze lijken juist goedkoop als je ze vergelijkt met schoenen van €500. Of iets duur of goedkoop is, hangt dus af van waar je het mee vergelijkt.

Slide 35 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
uitbesteden
B
beogen
C
relatief
D
de ontgoocheling

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de diagnose
B
de recessie
C
beogen
D
de ontgoocheling

Slide 38 - Quizvraag

Wat is het woord?
..... betekent simpelweg dat je iets probeert te bereiken of te doen. Stel je voor dat je een pijl afschiet en je probeert het doel te raken. Het doel dat je hebt, is wat je .... te raken. Dus, als je zegt: "Ik ..... een goed cijfer te halen op mijn examen," betekent dit dat je je richt op het behalen van een goed cijfer als doel. 

Slide 39 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
beogen
B
de recessie
C
trotseren
D
uitbesteden

Slide 40 - Quizvraag

de achteruitgang van de economie
omstreden discussiepunt
weerstaan
werk door iemand anders laten doen
uitbesteden
de recessie
trotseren
controversieel

Slide 41 - Sleepvraag

Opdracht 1
  • 15 teksten en 15 bijpassende woorden
  • Op de achterkant van de teksten staan cijfers. 
  • Op de achterkant van de woorden staan letters. 
  • Maak de juiste combinaties. OP DE GROND
  • Zet de cijfers in volgorde. 
  • 4 teams tegen elkaar. Wie heeft als eerst de juiste zin?

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 2
  • 18 kaartjes met zinnen, 18 kaartjes met woorden
  • Leg eerst alle kaartjes met zinnen op volgorde van 1 t/m 18. 
  • Leg daarna de woordkaartjes op de bijpassende zinnen. 
  • Klaar? Draai de woordkaartjes om. 
  • Staat er een logisch woord? Houd het woord voor jezelf, zodat anderen ook nog na kunnen denken. 

Slide 43 - Tekstslide

Alvast: fijne vakantie!
  • 3 weken geen Nederlands
  • Daarna periode 4 -> 6 lessen

Slide 44 - Tekstslide