Betoog les 1: stelling, argument en signaalwoorden


Schrijven: overtuigende tekst(betoog)

Les : Stelling, standpunt, argument 
en signaalwoorden
Nederlands H4  2B(hv) - 2019/2020
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Schrijven: overtuigende tekst(betoog)

Les : Stelling, standpunt, argument 
en signaalwoorden
Nederlands H4  2B(hv) - 2019/2020

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven - Betoog
Tekstdoel: overtuigen
Tekstsoort: betogende tekst (overtuigende tekst
Tekstvorm: betoog

Tijdens de les schrijf je een betoog dat bestaat uit 5 alinea’s: inleiding (1), kern (3), slot (1)
Iedere alinea bestaat minimaal uit 5 zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen deze les

Aan het einde van deze les…

… weet je wat een stelling is, weet je wat een standpunt is én wat argumenten en signaalwoorden zijn.



Slide 3 - Tekstslide

Voor jezelf oefenen
  • Er verschijnt steeds 1 stelling op het scherm.
  • Ben je het met de stelling eens?
  • Ben je het met de stelling oneens?
  • Denk steeds goed en serieus na waarom je het eens of oneens bent met de stelling.

Slide 4 - Tekstslide

Stelling 1  

Er moeten voortaan energiedrankjes worden verkocht in de kantine van school

Eens? Leg uit!
Oneens? Leg uit!

Slide 5 - Tekstslide

Stelling 2

Het luisteren van muziek moet niet langer worden toegestaan tijdens de lessen op school.

Eens? Leg uit!
Oneens? Leg uit!

Slide 6 - Tekstslide

Stelling 3

Alle telefoons moeten voortaan in het kluisje worden gelegd bij de start van de schooldag op school.

Eens? Leg uit!
Oneens? Leg uit!

Slide 7 - Tekstslide

Stelling 4

Er moet voortaan gegeten en gedronken mogen worden tijdens alle lessen op school.

Eens? Leg uit!
Oneens? Leg uit!

Slide 8 - Tekstslide

Stelling, standpunt en argumenten
Stelling In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.
Het  Schylger Jouw is een fijne school.
Standpunt Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Ik vind het Schylger Jouw een fijne school.
Argumenten Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt; je overtuigt de ander.
Op het Schylger Jouw luisteren de docenten goed naar de leerlingen.  


Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden
Argumenten kun je vaak herkennen aan signaalwoorden.

Ik vind het Schylger Jouw een fijne school, omdat de docenten goed naar de leerlingen luisteren.  

Ik vind het Schylger Jouw een fijne school, want de docenten  luisteren goed naar de leerlingen.  

Slide 10 - Tekstslide

Benoem de stelling en het argument.

1. Door het Coronavirus zijn de scholen terecht gesloten, want daardoor zal de verspreiding van het virus minder snel gaan.

Slide 11 - Open vraag

Benoem de stelling en het argument.

2. Huiswerk moet in de les gemaakt worden, want thuis hebben scholieren andere bezigheden.

Slide 12 - Open vraag

stukje herhaling + voorbeeld
Stelling: In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.
Standpunt: Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Argumentatie: Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.

   
  

Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Standpunt en mening vallen nog al eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.
We onderscheiden drie soorten standpunten: positief, negatief en twijfel.

    positief: Als Alain Clark Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival (wat de Telegraaf meldde) gaat Nederland hoge ogen gooien.
    negatief: De bijdrage van Nederland aan het Eurovisie Songfestival wordt weer niks want Alain Clark gaat volgens De Telegraaf ons land vertegenwoordigen.
    twijfel: Ik weet nog niet of het wat wordt met de bijdrage van Nederland als Alain Clark ons land (wat de Telegraaf meldde) gaat vertegenwoordigen.

Feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten
Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet-feitelijk (subjectief).

    Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
    Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
    Uitleg: Het argument 'want die bioscoop is bij mij om de hoek' is waar of niet waar en behoeft geen ondersteuning.
    Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en moet daarom ondersteund worden.
    Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
    Uitleg: Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Bekijk het filmpje:

 

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Voorbeeld

    Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (= argument voor).
    Maar de kans dat je huidkanker krijgt wordt daardoor wel een stuk groter
    (= argument tegen).
    Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (= weerlegging).

Soms herken je argumenten aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.


Tekst

Slide 14 - Tekstslide

Argument 1

 Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming
van de aarde.

Slide 15 - Tekstslide

Argument 2
Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.

Slide 16 - Tekstslide

Signaalwoorden
Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Standpunt en mening vallen nog al eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.

Slide 17 - Tekstslide

3 soorten standpunten
1. positief : Als de scholen tot 6 april dichtblijven, verdwijnt het Coronavirus sneller.
2. negatief: Het maakt voor de verspreiding niks uit of je scholen sluit of niet. Het virusgaat toch wel z'n gang.
3. twijfel: Ik weet niet of de scholensluiting bijdraagt aan een minder snelle verspreiding van het virus.

Slide 18 - Tekstslide

2 soorten argumenten
1. Een feitelijk argument(=objectief) is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Uitleg: Het argument 'want die bioscoop is bij mij om de hoek' is waar of niet waar en behoeft geen ondersteuning.

Slide 19 - Tekstslide

2e soort argument
2. Over een niet-feitelijk argument(=subjectief) kan je van mening verschillen en moet daarom ondersteund worden.
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
Uitleg: Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. bv: ‘de stoelen zijn er erg prettig’

Slide 20 - Tekstslide

Signaalwoorden bij argumenten
Soms herken je argumenten aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video