H4.4 Berekenen

H4.4 Berekenen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4.4 Berekenen

Slide 1 - Tekstslide

leerdoel
ik kan een diagram met krachten en snelheid aflezen 
ik kan de nettokracht uitrekenen aan de hand van een diagram

Slide 2 - Tekstslide

leeractiviteiten
vragen behandelen vorige les
uitleg krachten bij snelheid
maken opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

vraag 65
  • bij constante snelheid is de trapkracht............. vergeleken met de totale tegenwerkende kracht
  • B   trapkracht is even groot

Slide 4 - Tekstslide

vraag 66
  • wat is de beweging van een optrekkende auto?
  • C   versneld

Slide 5 - Tekstslide

vraag 67 waar of niet waar
  • a. een kat valt met een vertraagde beweging
  • Niet waar, de
    valbeweging van de kat is versneld.


  • b. op een vallende kat werken geen krachten
  • Niet waar, op de kat
    werkt de zwaartekracht en de luchtwrijving.

Slide 6 - Tekstslide

vraag 67
  • c. zwaartekracht op vallende kat is groter dan de luchtweerstand
  • waar
  • d. Als een voorwerp valt, is de zwaartekracht altijd groter dan de luchtweerstand
  • Niet
    waar, als het vallend voorwerp met een constante snelheid valt, zijn beide
    krachten gelijk.

Slide 7 - Tekstslide

vraag 68
  • foto's van de skater
  • a. welke beweging bij beeld 1 tm 4?
  • vertraagd

(De beeldjes komen dichter bij elkaar.)

Slide 8 - Tekstslide

vraag 68
  • b. beweging bij 5 tm 7?
  • versneld
  • c. verklaar beweging bij plaatje 5 tm 7.
  • De
    beeldjes gaan verder van elkaar af.

Slide 9 - Tekstslide

vraag 68
  • d. hoe zie je dat in 8 tm 10 de skater sterk afremt?
  • afstand tussen 8 en 9 is groter dan tussen 9 en 10

Slide 10 - Tekstslide

vraag 69 A

Als je bij een verkeerslicht wegfietst, heb je relatief veel/weinig kracht nodig om in beweging te komen

Met een kleine kracht duurt het lang/kort om je normale snelheid te bereiken.

Met iemand achterop  kost dat meer/minder  kracht.

Met iemand achterop een veengrote kracht gebruikt, duurt het optrekken langer/korter

Slide 11 - Tekstslide

vraag 69 B

Afremmen van een trein merk je vooral bij een trein die

snel/langzaam afremt

Als je dan staat moet je een grote/kleine kracht leveren.

Het lijkt dat je dan naar de voorkant/achterkant wordt geduwd.

Bij een snel afremmende trein werkt er op jou een grote/kleine kracht.

Slide 12 - Tekstslide

vraag 70
  • a. Hoe zie je dat de bal naar links beweegt?
  • De
    boogjes worden naar links steeds kleiner.

Slide 13 - Tekstslide

vraag 70
  • b. noem 2 plaatsen waar de bal versneld
  • In het linkerdeel van de bogen valt de bal naar beneden valt en is er een versnelling.

Slide 14 - Tekstslide

vraag 70
  • c. 2 plaatsen waar de bal vertraagd
  • In het rechterdeel van de bogen gaat
    de bal omhoog en is er een vertraging.

Slide 15 - Tekstslide

vraag 70
  • d. welke kracht zorgt voor versnellen en vertragen?
  • zwaartekracht
  • e. waar is de grootste snelheid?
  • rechts onderaan

Slide 16 - Tekstslide

vraag 71
  • a. welke kracht naast kleefkracht werkt op de druppel?
  • zwaartekracht

Slide 17 - Tekstslide

vraag 71
  • b. Leg uit welke van de twee krachten het grootst is?
  • 1e foto: kleefkracht
  • c. Op laatste foto werkt nog 1 kracht. Hoe zie je dat?
  • snelheid wordt steeds groter

Slide 18 - Tekstslide

vraag 72
  • op een ijsvloer is het spekglad. Er is geen wrijving.
  • a. Waarom is het is bijna onmogelijk om naar de zijkant te komen?
  • vrijwel geen wrijving en je kan je niet afzetten

Slide 19 - Tekstslide

vraag 72
  • b. Geef een manier waarmee het wel lukt
  • liggend of schaatsen aan trekken

Slide 20 - Tekstslide

vraag 73
  • a. welk voordeel heeft zachte rubber banden?
  • goed contact met de weg (meer wrijving dus meer grip)
  • b. waarom worden bij regen de banden verwisseld?
  • De gewone banden hebben weinig profiel daardoor onvoldoende wrijving op
    een nat wegdek. (Regenbanden kunnen door hun profiel ook regenwater goed
    afvoeren.)

Slide 21 - Tekstslide

vraag 73
  • c. Welke invloed heeft de vleugel op de wrijving?
  • De vleugel drukt de auto
    op de weg. Hierdoor ontstaat er meer wrijving met de

    ondergrond.
  • d. wanneer is grote wrijving nodig tijdens de race? optrekken/ topsnelheid of remmen?
  • optrekken en remmen

Slide 22 - Tekstslide

vraag 74
  • meteoriet komt op de aarde af met 25 km/s
  • a. wat is de snelheid in m/s en km/h?
  • 25 km/s = 25000 m/s
  • van m/s naar km/h is x 3.6 = 25000 x 3,6= 90000 km/h
  • b. welke kracht remt de meteoriet af?
  • luchtwrijving ( lucht weerstand van atmosfeer)

Slide 23 - Tekstslide

vraag 74

laatste stuk van de val had de meteoriet een constante snelheid

  • c. welke krachten werkten er?
  • zwaartekracht en luchtwrijving
  • d. welke is de grootste?
  • bij constante snelheid zijn de krachten even groot

Slide 24 - Tekstslide

lees blz 166
  • hoe groter de snelheid, hoe groter de tegenwerkende kracht.
  • als de stuwkracht even groot is als de tegenwerkende kracht heb je een constante snelheid.

Slide 25 - Tekstslide

opdracht (huiswerk)
Wat:  maak opgave 75 t/m 81 op blz 166 en 167
Hoe: zelfstandig
Hulp: boek en docent
Tijd: tot 5 minuten voor einde les
Klaar: Kijk de antwoorden na in de ELO

Slide 26 - Tekstslide

samenvatting
  • hoe groter de snelheid , hoe ..... de tegenwerkende kracht
  • groter
  • nettokracht is nul bij ...........
  • constante snelheid en als je stilstaat

Slide 27 - Tekstslide