Forensisch onderzoek

Forensisch onderzoek
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Forensisch onderzoek

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Politieverslag bespreken
  • Wat is forensisch onderzoek?
  • Vingerafdrukken
  • Tijd van overlijden en alibi's
  • DNA-profielen
  • Bloedgroep bepalingen
  • Arrestatie? 

Slide 2 - Tekstslide

Politieverslag
  • Slachtoffer: Jelle
  • Verdachten:
  1.  Cilene
  2.  Nico
  3.  Ids
  4. Derk
  5. Jeffrey

Slide 3 - Tekstslide

Forensisch onderzoek?

Slide 4 - Woordweb

Forensisch onderzoek of forensische wetenschap is sporenonderzoek dat gedaan wordt ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek

Slide 5 - Tekstslide

Wat voor sporen?

Slide 6 - Woordweb

Voorbeelden
  • Vingerafdrukken
  • Haar
  • Bloedsporen
  • Rigor mortis
  • Lijktemperatuur
  • Schoenafdrukken
  • Bandensporen

Slide 7 - Tekstslide

Waarom vingerafdrukken?

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat is rigor mortis?
A
Lijkstijfheid
B
Lijksoepelheid
C
Lijkgeur
D
Lijkkleur

Slide 13 - Quizvraag

Waar zeggen rigor mortis en lijktemperatuur dan wat over?

Slide 14 - Woordweb

Lijk gegevens
- Normale lichaamstemperatuur is 37°C.
- Een lichaam verliest gemiddeld 1°C per uur, afhankelijk van de omgevingstemperatuur
- Lijkstijfheid begint na 2-4 uur, is volledig na 12 uur en verdwijnt na 24-36 uur
- Lijkvlekken verschijnen na 30 minuten tot 2 uur, volledig zichtbaar na 6-12 uur en worden na verloop van tijd niet meer verplaatsbaar.

Slide 15 - Tekstslide

Formule van Glaister

Tijd sinds overlijden (in uren) = (37 - lichaamstemperatuur) / 0,78

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een alibi?

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Tekstslide

Wat is DNA?

Slide 19 - Woordweb

Waar kan je DNA vinden als je kijkt op de plaats delict?

Slide 20 - Woordweb

Iedereen heeft anders DNA (behalve eeneige tweelingen)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

DNA-elektroforese

Slide 22 - Tekstslide

Wie is de dader?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 25 - Tekstslide

Bloedgroepen
Op de celmembranen van bloedcellen kunnen antigenen voorkomen. Dit is voor jouw bloedcellen lichaamseigen, maar zijn lichaamsvreemde stoffen voor iemand die deze bloedfactoren niet heeft. 

  • Antigeen A
  • Antigeen B

Welke antigenen je wel/niet hebt bepaald welke bloedgroep je hebt. 

Slide 26 - Tekstslide

Bloedgroepen: A, B, AB en 0

Slide 27 - Tekstslide

In het bloedplasma zitten antistoffen tegen de bloedfactoren die bij deze persoon zelf niet op de rode bloedcellen voorkomen.

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer er bloed gegeven wordt aan iemand met antistoffen tegen de bloedfactoren van deze persoon, klonteren de rode bloedcellen samen.

Slide 29 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling

Bij een bloedgroepbepaling wordt serum gebruikt.

  • Serum met anti-A   ->  antistoffen tegen A
  • Serum met anti-B  ->   antistoffen tegen B
  • (Serum met antiresus)

Voorbeeld: 

Iemand heeft bloedgroep B. 
Deze persoon heeft dus bloedfactor B en antistoffen tegen A (anti-A). Met anti-A serum gebeurt er niets. Het anti-B serum (antistoffen tegen bloedfactor B) bindt aan de bloedcel. Bloed gaat klonteren. 



Serum
Vloeistof met antistoffen

Slide 30 - Tekstslide

Resusfactor
Resusfactor
Bij resuspositief bloed (Rh+) bevatten de rode bloedcellen de resusfactor
bij resusnegatief bloed (Rh-) niet.

Antiresus wordt gevormd als Rh- bloed in contact komt met Rh+ bloed
de vorming van antiresus verloopt langzaam.



Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wie heeft het gedaan?

Slide 33 - Tekstslide