Leesvaardig: tekstverbanden (NIeuw Nederlands)

Leesvaardig (Nieuw Nederlands)
Tekstverbanden (paragraaf 4, blz.37-39)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardig (Nieuw Nederlands)
Tekstverbanden (paragraaf 4, blz.37-39)

Slide 1 - Tekstslide

Opzet les
Herhalen lesstof
Theorie tekstverbanden doornemen
bijbehorende opdracht maken
'huiswerkcontrole' 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Herkennen veel voorkomende tekststructuren;
opbouw alinea's: herkennen kernzin
Herkennen tekstverbanden:
  1. tussen alinea's;
  2. tussen zinnen;
  3. tussen deelzinnen.

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen
tekststructuren 
alinea

Slide 4 - Tekstslide

Veel voorkomende tekststructuren:
argumentatiestructuur
aspectenstructuur
probleem/oplossingstructuur
verklaringsstructuur
verleden/heden(/toekomst)structuur
voor- en nadelenstructuur
vraag/antwoordstructuur

Slide 5 - Tekstslide

De alinea
- ook een structuurelement
- start op nieuwe regel
Inhoud
- deelonderwerp (soms meer dan één alinea)
- kernzin is hoofdgedachte
- kernzin: 1e, 2e of laatste zin van de alinea

Slide 6 - Tekstslide

Functiewoorden
Een tekst heeft een bepaalde structuur. 
Binnen die structuur is een tekst opgebouwd uit met elkaar samenhangende tekstdelen, alinea's. 
Die tekstdelen hebben een bepaalde functie.

Slide 7 - Tekstslide

Functiewoorden
De functie van een tekstdeel/alinea kun je vaak in één woord samenvatten. Die woorden noemen we functiewoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Aanbeveling
Aanleiding
Constatering
Probleemstelling
Uitwerking
Verklaring
Afweging
Anekdote
Definitie
Nuancering
Tegenwerping
Vraagstelling

Slide 9 - Tekstslide

Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft goede raad in een tekstdeel en doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 10 - Quizvraag

Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat. Hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 13 - Quizvraag

Theorie
Paragraaf 4: Tekstverbanden
(blz. 37-39)

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn tekstverbanden?
  • De zinnen in een tekst staan met elkaar in verband. Een aantal samenhangende zinnen vormt een alinea.
    De verbanden tussen alinea’s onderling, tussen zinnen onderling herken je vaak aan signaalwoorden.  
  • Bij een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's dus met elkaar samen.
  • Dit noemen we tekstverbanden.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Bestudeer 1,5 minuut blz. 37 
 Daarna boeken dicht 
Maak de volgende sleepvragen! 
Zet de juiste signaalwoorden bij de juiste tekstverbanden 
Per sleepvraag krijg je een minuut.

Slide 16 - Tekstslide

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tekstverbanden.
timer
1:00
Opsommend verband
Tegenstelling
Oorzaak gevolg
Chronologie
daardoor
maar
tevens
evenwel
eerst
ten slotte
doordat
dat kwam door
vroeger
echter
toen
verder

Slide 17 - Sleepvraag

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tekstverbanden.
timer
1:00
toelichtend verband
voorwaardelijk verband
vergelijkend verband
redengevend verband
evenals
mits
zo
als
namelijk
neem nou
net zo als
omdat
tenzij
want
bijvoorbeeld

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tekstverbanden.
timer
1:00
Doel-middel verband
Toegevend verband
samenvattend verband
Concluderend verband
daarvoor
ook al
kortom
dus
al met al
weliswaar
met andere woorden
samengevat
daarom
ofschoon 
door ... te
om te ...

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk voor 2 februari
Leer paragraaf 4: 'Tekstverbanden'
Maak opdracht 4 p. 37-39
Tekstverbanden
 

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerkcontrole
Het huiswerk voor vandaag:
Opdracht 3, blz. 33 t/m 36 maken
Paragraaf 4: 'Tekstverbanden' (blz. 37) doornemen

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 1: Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 23 - Open vraag

Vraag 7: Met welke alinea begint 'Verslaafde hersenen'?

Slide 24 - Open vraag

Vraag 13: Wat is de kernzin van alinea 5?

Slide 25 - Open vraag

Vraag 14: Wat is de kernzin van alinea 6?

Slide 26 - Open vraag

Vraag 18
Maak de nu volgende sleepvraag met behulp van je antwoorden 

Slide 27 - Tekstslide

Onze hersenen raken verslaafd aan veel impulsen, afleiding en snelle behoeftebevrediging.
Ons brein weet alleen nog maar raad met korte flitsen.
Onze hersenen veranderen.
We gebruiken internet / sociale media.
A
B
C
D

Slide 28 - Sleepvraag

Vraag 20: Wat is de kernzin van alinea 13?

Slide 29 - Open vraag

vraag 23: Welke soort afsluiting gebruikt de auteur?
A
een aanbeveling
B
een afweging
C
een conclusie
D
een samenvatting

Slide 30 - Quizvraag

Welke drie belangrijke tekstsoorten ken je?

Slide 31 - Open vraag

Sleep de juiste tekstdoelen naar de tekstsoorten.
Lezers overtuigen van jouw standpunt.
Objectieve, informerende tekst
opiniërende tekst, lezers laten nadenken en een mening vormen
Uiteenzetting
Beschouwing
Betoog

Slide 32 - Sleepvraag

Extra uitleg
Kijk de volgende video voor extra uitleg.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link