Grammaticale tijden Engels

Present Simple and Continuous
&
Past Simple
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Present Simple and Continuous
&
Past Simple

Slide 1 - Tekstslide

De present simple gebruik je om feiten, gewoonten, en dingen die we regelmatig doen te bespreken.

  • Water boils at 100 degrees
  • I teach you every Tuesday
  • She always cycles to work, but when it rains she goes by car.
Present simple

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je een present simple?
I / you / we / they = de stam van het werkwoord: walk, cook, organise
he / she /it (SHIT-woorden) = stam + s: walks, cooks, organises





Uitzonderingen
Wanneer de stam van een woord eindigt op:
-o - komt er -es achter het woord bij he/she/it --> I go - he goes
-s/ch - komt er -es achter het woord bij he/she/it --> I watch - she watches
-y - dan veranderd de -y in -ies bij he/she/it --> I fly - it flies

Maar.. eindigt het woord op een -y met een klinker ervoor (a, o, i, e, u) dan komt er alleen een -s achter.

Slide 3 - Tekstslide

Test time
Kies het juiste antwoord om de zin passend te maken, of vul het juiste antwoord in.

Slide 4 - Tekstslide

Johnny always .... (to have) a cup of coffee in the morning
A
have
B
haves
C
has
D
havs

Slide 5 - Quizvraag

Lisa often ... (to lose) a lot of money in the casino.
A
loses
B
lose
C
losses
D
loos

Slide 6 - Quizvraag

My team ... (to score) a goal every match we play.

Slide 7 - Open vraag

Present continuous
Deze tijd gebruik je wanneer iets NU plaatsvindt.
Voorbeelden?

John is nu aan het sporten - John is exercising now
Ik ben de krant aan het lezen nu - I am reading the paper at the moment.

Signaalwoorden?
Right now, at the moment, now, currently

Slide 8 - Tekstslide

Hoe maak je een Present Continuous?
een vorm van 'to be' + stam + -ing
am + read + ing, is + walk + ing
Uitzonderingen?
woorden die eindigen op een -e: -e wordt vervangen door -ing
have - having, give - giving
Woorden met 1 lettergreep eindigend op een medeklinker met een klinker ervoor verdubbeld de medeklinker:
swap - swapping, cut - cutting, stop - stopping, beg - begging 
Het werkwoord 'to be'
  • I am     
  • you are     
  • he is     
  • she is     
  • it is     
  • we are     
  • you are      
  • they are     

Slide 9 - Tekstslide

Test time!
Kies het juiste antwoord om de zin passend te maken, of vul het juiste antwoord in.

Slide 10 - Tekstslide

I ... (to answer) these questions at the moment.
A
am answer
B
is answering
C
answer
D
am answering

Slide 11 - Quizvraag

Sue ... (not / read) a book at the moment, but a newspaper.
A
is not reading
B
not reads
C
is not read
D
not reading

Slide 12 - Quizvraag

Simple of continuous
Kies of het present simple of continuous moet zijn in de zin die je ziet op de slide.

Slide 13 - Tekstslide

She ... (not/study) at the moment
A
is not studying
B
does not study

Slide 14 - Quizvraag

They ... (to go) to a restaurant every Saturday
A
are going
B
go

Slide 15 - Quizvraag

He normally ... (to eat) dinner at home.
A
is eating
B
eats

Slide 16 - Quizvraag

Julie ... (to sleep) upstairs at the moment
A
is sleeping
B
sleeps

Slide 17 - Quizvraag

Present Simple
Present Continuous

Slide 18 - Tekstslide

Past simple
De past simple gebruik je bij gewoonten, feiten en dingen die regelmatig gebeuren, maar dan in de verleden tijd.

I played football three days ago
WW2 ended in 1945

In beide zinnen staat een duidelijke tijdsbepaling. Signaalwoorden:
yesterday, last week, a minute ago, thre days ago, in 2001

Slide 19 - Tekstslide

Hoe maak je een Past Simple
Basisregel = stam + -ed --> talk - talked, watch - watched
Uitzonderingen?
Eindigt het werkwoord op een -e, dan voeg je alleen een -d toe --> bake - baked
Eindigt het woord op een -c, dan voeg je -ked toe --> panic - panicked
Eindigt het woord op -y met een mederklinker ervoor, dan verandert het in -ied --> marry - married
korte werkwoorden met 1 klinker krijgen een extra medeklinker --> swap - swapped

Slide 20 - Tekstslide

Test time
Kies het juiste antwoord om de zin kloppend te maken.

Slide 21 - Tekstslide

You ... (to watch) tv last night
A
watch
B
watched
C
watches
D
was watching

Slide 22 - Quizvraag

It ... (to rain) a lot last month
A
rains
B
was raining
C
rained
D
raind

Slide 23 - Quizvraag

You always ... (to cry) when you were a baby.
A
cryed
B
was crying
C
cries
D
cried

Slide 24 - Quizvraag

Een herhaling van de uitleg staat in de reader, wil je extra oefenen dan kun je ook wat links vinden in de reader.


Ga nu verder met de opdrachten in de reader, maak de leesopdracht en de opdrachten op Nedercom.

Slide 25 - Tekstslide