In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Thema 5 Waarneming, gedrag en regeling
Thema 5 - waarneming, gedrag en regeling
terugblik
doelen
uitleg
aan de slag
Slide 1 - Tekstslide
wat weet je nog van de vorige les?
Slide 2 - Woordweb
Onderzoek
leren onderzoeken
Slide 3 - Tekstslide
0
Slide 4 - Video
Gehoorbereik
Mensen horen tussen de 20 en 20000 Hertz.
Het gehoorbereik verschil per diersoort.
Als je ouder wordt slijten de haartjes van de zintuigcellen. Je hoort geen hoge tonen meer.
Slide 5 - Tekstslide
Geluidsniveau
Bij een hard geluid zijn er sterkere geluidstrillingen dan bij een zacht geluid.
Je meet geluidssterkte in decibel.
Slide 6 - Tekstslide
0
Slide 7 - Video
0
Slide 8 - Video
Welke onderdelen vind je in het uitwendige oor?
A
oorschelp, gehoorgang en trommelvlies
B
oorschelp, gehoorgang en oorsmeerkliertjes
C
oorschelp en oorsmeerkliertjes
D
oorschelp en gehoorgang
Slide 9 - Quizvraag
Welke onderdelen vind je in het middenoor?
A
trommelvlies, gehoorbeentjes en trommelholte
B
trommelvlies en gehoorbeentjes
C
trommelvlies, gehoorbeentjes en gehoorgang
D
gehoorgang, trommelvlies, trommelholte en gehoorbeentjes
Slide 10 - Quizvraag
Welke onderdelen vind je in het binnenoor?
A
trommelholte, slakkenhuis en gehoorzenuw
B
slakkenhuis, evenwichtsorgaan en gehoorzenuw
C
slakkenhuis, buis van Eustachius, evenwichtsorgaan en gehoorzenuw
D
slakkenhuis en buis van Eustachius
Slide 11 - Quizvraag
Geluid is trillende lucht.
De weg :
Oorschelp ->
Gehoorgang ->
Trommelvlies -> Gehoorbeentjes ->
Slakkenhuis
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de weg van het geluid naar je hersenen?
-->
-->
-->
-->
-->
-->
gehoorbeentjes trillen
vocht in het slakkenhuis trilt
zintuigcellen zetten prikkel om in impulsen
impulsen gaan naar hersenen
geluid zorgt voor trillingen in de lucht
trommelvlies gaat trillen
Slide 13 - Sleepvraag
In het slakkenhuis zetten de zintuigecellen de trillingen om in impulsen.
Impulsen gaan via de gehoorzenuw naar de hersenen.
Slide 14 - Tekstslide
In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis
Slide 15 - Quizvraag
Welk deel van het oor beschadigd door langdurige overbelasting?
A
trommelvlies
B
gehoorbeentjes
C
trommelholte
D
trilhaartjes in het slakkenhuis
Slide 16 - Quizvraag
Slikken
Bij slikken of gapen, gaat via de buis van Eustachiuslucht van de trommelholte naar de keelholte of andersom.
Slide 17 - Tekstslide
Wat moet je waar schrijven?
Titel: De titel moet kort en duidelijk aangeven waar de proef over gaat.
Inleiding: Algemene gegevens die je uit de literatuur haalt over je onderwerp en je onderzoeksvraag.
Hypothese: Verwachting uitspreken over de uitkomst van je onderzoek.
Werkwijze: materiaal en methode.
Resultaten: Hierin vermeld je alleen de waarneming. Je gaat nog geen conclusies trekken
Conclusie: antwoord op je onderzoeksvraag.
Discussie: waarom ging je onderzoek goed/slecht? (Verklaring geven)
Literatuur:
Slide 18 - Tekstslide
Zet de onderdelen van een verslag in de juiste volgorde
Methode
Resultaten
Conclusie
Onderzoeksvraag
Materiaal
Hypothese
Slide 19 - Sleepvraag
Wat moet je doen?
Je schrijft je in voor KWT bij een natuur docent.
Je schrijft je naam op bij het LAB
Je gaat op het afgesproken moment naar het LAB en voert 5 proefjes uit
Je noteert alle resultaten
Je schrijft zelf je eigen verslag van de proefjes
Je levert je verslag in
Volgens de natuurwetenschappelijke verslag methode werken!!
Slide 20 - Tekstslide
Hoe neem je een hard laag geluid waar? Plek trilhaartjes/ impulsfrequentie
A
Vooraan slakkenhuis/ Laag
B
Achteraan slakkenhuis/ Laag
C
Vooraan slakkenhuis/ Hoog
D
Achteraan slakkenhuis/ Hoog
Slide 21 - Quizvraag
0
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
BS 3 Zien (het oog)
Slide 24 - Tekstslide
Het oog - buitenkant
Slide 25 - Tekstslide
Het oog - buitenkant
Wenkbrauw: zorgt er voor dat er geen zweet in je ogen komt
Ooglid: zorgt er voor dat je je ogen kunt sluiten en kunt knipperen
Wimpers: zorgen er voor dat er geen vuil in je ogen komt (knipperen)
Slide 26 - Tekstslide
Het oog - buitenkant
Traanklieren: zitten in het ooglid. Zorgen voor bevochtigen van het oog.
Traanbuis: zit in je binnenste ooghoek, voert het traanvocht af naar je neusholte. Te veel traanvocht? Echte tranen.
Slide 27 - Tekstslide
Het oog - buitenkant
Harde oogvlies: Wit vlies om de oogbol heen. Hier zitten je oogspieren aan vast.
Hoornvlies: Doorzichtige verdikking aan de voorkant
Iris: gekleurde gedeelte van het oog. Bepaalt hoe groot de pupil is.
Pupil: Hier gaat het licht doorheen je oog in.
Slide 28 - Tekstslide
Het oog - pupilreflex
Veel licht
Weinig licht
Slide 29 - Tekstslide
Het oog - pupilreflex
Veel licht: kringspieren spannen aan en de pupil wordt kleiner
Weinig licht: straalsgewijs lopende spieren spannen aan en de pupil wordt groter
Slide 30 - Tekstslide
Het oog - binnenkant
Slide 31 - Tekstslide
Het oog - binnenkant
Zichtbaar aan de buitenkant: hoornvlies, pupil, iris en harde oogvlies
Oogspier: zit vast aan het harde oogvlies, laat het oog bewegen.
Vaatvlies: ligt onder het harde oogvlies, bloedvaten.
Slide 32 - Tekstslide
Het oog - binnenkant
Netvlies: hier zitten de zintuigcellen die gevoelig zijn voor licht. Bijna de hele binnenkant van het oog.
Glasachtig lichaam: doorzichtige binnenkant van de oogbol. Zorgt ervoor dat de oogbol een bol blijft.
Oogzenuw: Hier lopen de uitlopers van de zenuwcellen doorheen (zintuigcellen -> hersenen, hersenen -> oogspieren)
Slide 33 - Tekstslide
Het oog - binnenkant
Gele vlek: hier zitten de meeste zintuigcellen op je netvlies.
Blinde vlek: de plek op je netvlies waar geen zintuigcellen zitten. Hier komen bloedvaten en zenuwuitlopers je oog binnen en verlaten die weer.
Slide 34 - Tekstslide
Lens - scherpstellen
Veraf: platte lens
Dichtbij: bolle lens
Slide 35 - Tekstslide
Lens - verziend/ bijziend
Je hebt een bolle lens/ + brillenglas nodig.
Verziend: beeld scherp áchter je netvlies.
Je kunt dichtbij niet scherp zien, je lens is niet bol genoeg/ je oog is te lang.
Slide 36 - Tekstslide
Lens - verziend/ bijziend
Je hebt een holle lens/ - brillenglas nodig.
Bijziend: beeld scherp vóó'r je netvlies.
Je kunt veraf niet scherp zien, je lens is niet plat genoeg/ je oog is te kort.
Slide 37 - Tekstslide
Het oog - netvlies
Je netvlies is bedekt met zintuigcellen:
Staafjes: zien weinig kleur, zijn heel lichtgevoelig (lage drempelwaarde) dus ze werken ook bij weinig licht. Liggen overal op je netvlies behalve in de gele vlek.
Slide 38 - Tekstslide
Het oog - netvlies
Je netvlies is bedekt met zintuigcellen:
Kegeltjes: zien kleur, zijn niet erg lichtgevoelig (hoge drempelwaarde) dus ze werken niet bij weinig licht.
Liggen vooral in de gele vlek.
Slide 39 - Tekstslide
Met welke zintuigcellen is iets mis als je kleurenblind bent?
A
Staafjes
B
Kegeltjes
Slide 40 - Quizvraag
Welke zintuigcellen hebben nachtdieren niet?
A
Staafjes
B
Kegeltjes
Slide 41 - Quizvraag
Begrippen BS 3 Zien
Harde oogvlies
Oogspieren
Pupil
Hoornvlies
Traanklieren
Glasachtig lichaam
Lens
Vaatvlies
Netvlies
Oogzenuw
Gele vlek
Blinde vlek
Staafjes
Kegeltjes
Pupilreflex
Bijziend
Holle lenzen
Verziend
Bolle lenzen
Slide 42 - Tekstslide
Huiswerk
Maak de opdrachten van BS 3 (3 t/m 6) in de online methode.