01_Introducción_año4
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Link
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Slide 10 - Tekstslide
¿Qué palabra NO es ropa?
A
zapatos
B
camiseta
C
mesa
D
abrigo
Slide 11 - Quizvraag
¿Cómo se dice: Ik hou van...
A
Me gusta...
B
Tengo...
C
Hago
D
Estoy...
Slide 12 - Quizvraag
¿Cómo se dice: Hij schrijft
A
escribo
B
escribes
C
escribe
D
escribimos
Slide 13 - Quizvraag
¿Cómo se dice: Jullie eten
A
Come
B
Coméis
C
comemos
D
comen
Slide 14 - Quizvraag
Wat hoort er op de stippellijn: vivo, vives, vive, vivimos, ........., viven
A
vivéis
B
vivis
C
viviis
D
viváis
Slide 15 - Quizvraag
traduzca la frase: Hoe heet jij?
A
¿Cuántos año tienes?
B
¿Dónde vives?
C
¿De dónde eres?
D
¿Cómo te llamas?
Slide 16 - Quizvraag
¿Cuántos años tienes? (antwoord in een hele zin)
Slide 17 - Open vraag
¿Qué es eso?
A
la cuenta
B
el dinero
C
la comida
D
la bebida
Slide 18 - Quizvraag
¿Qué significa: querer (ie)
A
doen/maken
B
willen
C
vragen
D
antwoorden
Slide 19 - Quizvraag
Hoe vervoeg je het werkwoord 'querer' (ie) naar: ik wil
Slide 20 - Open vraag
¿Qué significa: Hago mi tarea
A
Ik heb een taak
B
Ik doe oefeningen
C
Ik maak mijn huiswerk
D
Ik heb honger
Slide 21 - Quizvraag
De verleden tijd met hulpwerkwoord 'haber'. Wat is de juiste vervoeging van 'haber'?
A
ho, hes, he, hemos, heís, hen
B
hoy, hes, he, hemos, heis, hen
C
ho, has, ha, hamos, habéis, han
D
he, has ha, hemos, habéis, han
Slide 22 - Quizvraag
Vertaal: Ik heb gedanst
A
ho bailado
B
he bailado
C
hoy bailado
D
hey bailado
Slide 23 - Quizvraag
Vertaal: Wij hebben gegeten
A
hemos comido
B
habéis comido
C
hemos comado
D
han comado
Slide 24 - Quizvraag
'hacer' is onregelmatig in verleden tijd.
Wat is het goede voltooid deelwoord?
Wat is het goede voltooid deelwoord?
A
hato
B
hacido
C
hecho
D
hacho
Slide 25 - Quizvraag
Vertaal deze zin: Hebben jullie deze week nieuwe vrienden gemaakt?
Slide 26 - Open vraag
Was deze opfrisles nuttig?
