Modalverben 2KM

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je kan de modale werkwoorden en het werkwoord wissen in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn "Modalverben" of modale werkwoorden ?
> "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden
> Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 
Bijvoorbeeld:
Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

''Modalverben" zijn dus:
  • Veel gebruikte hulpwerkwoorden met een eigen betekenis
  • Krijgen een verandering van klank in enkelvoud
  • Hebben bij ich en bij er sie es  géén uitgang



Slide 5 - Tekstslide

wissen
weten
dürfen
mogen, toestemming
können
kunnen
mögen
lusten, houden van
müssen
moeten, noodzakelijk 
sollen
moeten, bevel
wollen
willen

Slide 6 - Tekstslide

Können
dürfen
mögen
wollen
kunnen
mogen
houden van
willen

Slide 7 - Sleepvraag

Leer de modale  werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

dürfen (mogen toestemming)
ich darf
du darfst 
er/sie/es darf
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen

Slide 9 - Tekstslide

können (kunnen)
ich kann
du kannst 
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
sie/Sie können

Slide 10 - Tekstslide

mögen (houden van, lusten)
ich mag
du magst
er/sie/es mag
wir mögen
ihr mögt
sie/Sie mögen

Slide 11 - Tekstslide

müssen (moeten)
ich muss
du musst
er/sie/es muss
wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen

Slide 12 - Tekstslide

sollen (moeten)
ich soll
du sollst 
er/sie/es soll
wir sollen
ihr sollt
sie/Sie sollen

Slide 13 - Tekstslide

wollen (willen)
ich will
du willst 
er/sie/es will
wir wollen
ihr wollt
sie/Sie wollen

Slide 14 - Tekstslide

wissen (weten)
ich weiß
du weist
er/sie/es weis
wir wissen
ihr wisst
sie/Sie wissen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Gut gelernt? Teste dich....

Slide 17 - Tekstslide

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen
darf

Slide 18 - Sleepvraag

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
magst
mag
mögen
mögt
mögen
mag

Slide 19 - Sleepvraag

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
kannst
kann
können
könnt
können
kann

Slide 20 - Sleepvraag

Übersetze auf Niederländisch:
dürfen?

Slide 21 - Open vraag

Übersetze auf Niederländisch:
können?

Slide 22 - Open vraag

Übersetze auf Niederländisch:
mögen? (2 werwoorden)

Slide 23 - Open vraag

____________ (können) ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Könnet
D
Könntet

Slide 24 - Quizvraag

Natürlich ... (können) ich das!
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 25 - Quizvraag

... (können) du das auch!
A
kann
B
Kannst
C
können
D
könnt

Slide 26 - Quizvraag

Saskia (dürfen) bis zwölf Uhr bleiben.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 27 - Quizvraag

........ (dürfen) ich bitte zur Toilette gehen?
A
Dürf
B
darf
C
Darf
D
Darft

Slide 28 - Quizvraag

........ (dürfen) wir Musik hören?
A
Darf
B
dürft
C
darfst
D
Dürfen

Slide 29 - Quizvraag


Du ……. (können) gut kochen.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst

Slide 30 - Quizvraag


……. (können) wir gut arbeiten?
A
kann
B
Können
C
könnt
D
Kannst

Slide 31 - Quizvraag


Ja, ihr……. (können) super arbeiten.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video