VCA oefenvragen H2

H2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
VCAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

H2

Slide 1 - Tekstslide

1. Veilig werken begint met veilig gedrag en het vermijden van onveilig gedrag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

2. Als je medicijnen gebruikt die het reactievermogen beïnvloeden dan moet je het volgende doen:
A
Thuisblijven en niet gaan werken.
B
Gewoon gaan werken.
C
Dit mededelen aan je leidinggevende.

Slide 3 - Quizvraag

3. Welke situatie is risico-verhogend?
A
Werken in ploegendienst
B
Afwisselend werk
C
Eentonig werk

Slide 4 - Quizvraag

4. Onveilige handeling of onveilige situatie?

Geen schoenen met stalen neuzen dragen tijdens het werk in een magazijn.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 5 - Quizvraag

5. Onveilige handeling of onveilige situatie?

Werken met beschadigd gereedschap.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 6 - Quizvraag

6. Onveilige handeling of onveilige situatie?

Een natte werkvloer.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 7 - Quizvraag

7. Onveilige handeling of onveilige situatie?

Veel drukte op de werkvloer.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 8 - Quizvraag

8. Wat is de beste manier om struikelen op de werkplek te vermijden?
A
Door te zorgen voor een opgeruimde werkplek.
B
Door te zorgen voor een stroeve vloer.
C
Door extra vaak schoon te laten maken.

Slide 9 - Quizvraag

9. Werken op een plek met veel lawaai verhoogt het risico op ongevallen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

10. Onveilig werken ontstaat door:
A
Stoer gedrag.
B
Door de werkprocedures goed te volgen.
C
Aandachtig werken.

Slide 11 - Quizvraag

11. Wat is de beste methode om de risico's te verkleinen?
A
Aanpak bij de bron.
B
Het gebruiken van veilige machines.
C
Het goed gebruiken van PBM's (persoonlijke beschermingsmiddelen)

Slide 12 - Quizvraag

12. Wat moet je doen voordat je met risicovol werk begint?
A
Alleen persoonlijke beschermingsmiddelen aantrekken.
B
Starten en pas stoppen als het gevaarlijk wordt
C
De risico’s beoordelen en passende maatregelen nemen.
D
Overleggen met collega’s zonder iets te regelen

Slide 13 - Quizvraag

13. Wat moet je doen als je een onveilige situatie ziet?
A
Niets, dat is niet jouw verantwoordelijkheid
B
Doorgaan met werken
C
Melden bij de leidinggevende
D
Pas handelen als er een ongeval gebeurt

Slide 14 - Quizvraag

14. Wat is het doel van een Taak Risico Analyse (TRA)?
A
De werknemer bewust maken van de risico's.
B
Het uitsluiten van risico's.
C
Risico's op het werk in kaart te brengen.

Slide 15 - Quizvraag

15. Inspectie is een ander woord voor ...
A
bevoegdheid
B
risico
C
controle
D
SZW

Slide 16 - Quizvraag

16. De manier waarop je belangrijke zaken regelt.

Welk woord hoort erbij?
A
bevoegdheid
B
gevaar
C
preventie
D
beleid

Slide 17 - Quizvraag

17. Wat wordt er bedoeld met CE-markering?
A
Wereldwijd keurmerk voor producten
B
Nederlands keurmerk voor producten
C
Amerikaans keurmerk voor producten
D
Europees keurmerk voor producten

Slide 18 - Quizvraag

18. Volgens de Arbowet is veiligheid alleen een zaak voor de werkgever.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

19. Een plicht van de werknemer is om de veiligheidsvoorschriften te lezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

20. De CE-markering geeft aan dat een product veilig is om mee te werken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

21. De werknemer moet bijna-ongevallen doorgeven aan de inspectie SZW.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

22. Werknemers hebben het recht het werk te onderbreken bij een ernstig gevaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

23. Bij het niet naleven van de voorschriften kan de Inspectie SZW ook aan werknemers een boete uitdelen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

24. Het doel van de milieuwetgeving is het gebruik van gevaarlijke stoffen te verbieden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

25. Het is verstandig om een LMRA uit te voeren voordat je begint met je werkzaamheden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

26. Wat is een plan van aanpak?
A
Een ongevallenregistratie
B
Een checklist voor PBM’s
C
Een actieplan om risico’s te verminderen
D
Een handleiding voor machines

Slide 27 - Quizvraag

27. Wat is een voorbeeld van bronaanpak?
A
Een veiligheidshelm dragen
B
Een machine afschermen
C
Vervangend materiaal gebruiken dat minder gevaarlijk is
D
Werkinstructies geven

Slide 28 - Quizvraag