H6 - Komma, dubbele punt en aanhalingstekens (les 1)

Toets spelling H1 t/m H6
Alle onderdelen van spelling (H1 t/m H3 is herhaling)
Toets op school op de dag dat je op school bent (donderdag of vrijdag). 


Vragen zijn vergelijkbaar met de vragen uit je huiswerk. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets spelling H1 t/m H6
Alle onderdelen van spelling (H1 t/m H3 is herhaling)
Toets op school op de dag dat je op school bent (donderdag of vrijdag). 


Vragen zijn vergelijkbaar met de vragen uit je huiswerk. 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je wanneer je een komma, dubbele punt en/of aanhalingstekens gebruikt.

Ken je de verschillende werkwoordsvormen

Ken je het verschil tussen directe- en indirecte rede 

Slide 2 - Tekstslide

Is er een verschil?
Nieke zei: "Peter gaat zaterdag mee naar de film."
"Nienke," zei Peter, "gaat zaterdag mee naar de film."

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg komma
Een komma gebruik je om de zin beter leesbaar te maken.
Je plaats een komma:
  • tussen twee persoonsvormen;
       Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.

  • voor een voegwoord;
        voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg komma
Je plaats een komma:
  • tussen delen van een opsomming;
       Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.

  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin.
        Stop eens, ik heb een lekke band!
        Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt:
een opsomming;
   Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
een toelichting;
    We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
een citaat.
     Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.

  • Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
  • Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.

In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
  • directe rede: Vader zei: ‘Ik  zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
  • indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Het verschil:
Eva zei: "Wat luisteren jullie goed!".  (directe rede)
Eva zei dat jullie goed luisteren. (indirecte rede) 

Slide 9 - Tekstslide

ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht () schoenen () een rokje en een groene sjaal()

Slide 10 - Open vraag

hans zei ik heb zin in weekend

Slide 11 - Open vraag

Zet de zin in indirecte rede:
Iris zegt: "Ik heb een nieuwe jurk gekocht"

Slide 12 - Open vraag

Uitleg werkwoordsvormen
Een werkwoord heeft verschillende vormen (zie vorige hoofdstukken). 

Infinitief: hele werkwoord (lachen)
Pvtt: persoonsvorm tegenwoordige tijd (lach, lacht, lachen)
Pvvt: persoonsvorm verleden tijd (lachte, lachten)
Vd: voltooid deelwoord (gelachen)
Od: onvoltooid deelwoord (lachend)
Bn: bijvoeglijk naamwoord (lachende) 

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg werkwoordstijden
Een werkwoord heeft verschillende tijden (zie vorige hoofdstukken). 

Ott: onvoltooid tegenwoordige tijd (Hij maakt een tekening)
Ovt: onvoltooid verleden tijd (Hij maakte een tekening)
Vtt: voltooid tegenwoordige tijd (Hij heeft een tekening gemaakt)
Ott: voltooid verleden tijd (Hij had een tekeninggemaakt)

Slide 14 - Tekstslide

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 15 - Quizvraag

Staat deze zin in de directe of indirecte rede?

Mevrouw Barneveld zei: "let eens op".
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 16 - Quizvraag

Staat de volgende zin in de directe of indirecte rede?

Dave zei: 'Ik ben verliefd!'
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 17 - Quizvraag

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas tomaten brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, want het is directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdstuk 6 - Spelling 

Komma, dubbele punt en aanhalingstekens
Werkwoordsvormen en werkwoordtijden
Opdracht 1 t/m 3

timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide