M2 - week 3

Week 3 - les 1
- Wij herhalen woordenschat
- Wij plannen SO 1 in
- Wij beginnen met thema 1: 
   Klanten en gasten ontvangen
    - spellen
    - gesprekjes voeren
    - een formulier invullen


1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Week 3 - les 1
- Wij herhalen woordenschat
- Wij plannen SO 1 in
- Wij beginnen met thema 1: 
   Klanten en gasten ontvangen
    - spellen
    - gesprekjes voeren
    - een formulier invullen


Slide 1 - Tekstslide

Hoe vraag je om iemands reserveringsnummer?
A
¿Cuál es su número de teléfono?
B
¿Cuál es su número de reserva?

Slide 2 - Quizvraag

Hoe vraag je om iemands adres?
A
¿Cuál es su domicilio?
B
¿Cuál es su correo electrónico?

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vraag je iemand om zijn naam te spellen?
A
¿Cómo se escribe?
B
¿Lo puede deletrear?
C
¿Cómo se llama?

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een @?
A
arroba
B
espacio
C
guión
D
minúscula

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een hoofdletter?
A
acento
B
punto
C
guión bajo
D
mayúscula

Slide 6 - Quizvraag

Las tareas
Wat?
Voer de gesprekjes van 1.02, 1.06 en 1.08 op pag 15, 20 en 22
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Internet / boek
Eerder klaar?
Maak de opdrachten af of neem een korte pauze

Slide 7 - Tekstslide

Las tareas
Wat?
Maak in het boek opdracht 1.01-1.07 op pag 13-21
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
45 minuten
Hulp?
Internet / boek
Eerder klaar?
Neem dan een kleine pauze

Slide 8 - Tekstslide

Week 3 - les 2
- Wij bereiden SO 1 voor
- Wij beginnen met thema 1: 
   Klanten en gasten ontvangen
    - spellen
    - gesprekjes voeren
    - een formulier invullen


Slide 9 - Tekstslide

Een kamer op basis van ...
Una habitación ...
A
a régimen de
B
basado en

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal:
La firma del huésped
A
Het bedrijf van de gastheer
B
De handtekening van de gast

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN manier om telefoon te zeggen in het Spaans?
A
teléfono
B
gsm
C
móvil
D
celular

Slide 12 - Quizvraag

Het hotel zit vol.
El hotel ...
A
está rellenado
B
está completo

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je 'kleine letter a'?
A
a acento
B
a minúscula
C
a guión bajo
D
a mayúscula

Slide 14 - Quizvraag

Las tareas
Wat?
Maak in het boek opdracht 1.06-1.07 op pag 19-21
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Internet / boek
Eerder klaar?
Neem dan een korte pauze

Slide 15 - Tekstslide

Trabalenguas
Como poco coco como, poco coco compro.

Pancha plancha con cuatro planchas. ¿Con cuántas planchas plancha Pancha?

¿Por qué a la cama se le llama cama y a la cómoda cómoda, si es más cómoda la cama que la cómoda?




Slide 16 - Tekstslide

Las tareas
Wat?
Voer het gesprek van 1.08 op pag 22
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
5 minuten
Hulp?
Boek
Eerder klaar?
Neem dan een korte pauze

Slide 17 - Tekstslide

Wat heeft niet te maken
met iemands naam?
A
iniciales
B
nombre
C
fecha
D
apellido

Slide 18 - Quizvraag

Wat is geen telefoon?
A
gsm
B
móvil
C
teléfono
D
portátil

Slide 19 - Quizvraag

Hoe vraag je niet naar iemands herkomst?
A
¿De dónde es usted?
B
¿Adónde viaja usted?
C
¿De qué país es usted?
D
¿Qué nacionalidad tiene?

Slide 20 - Quizvraag

Waarmee kun je je niet legitimeren?
A
tarjeta bancaria
B
tarjeta de identidad
C
permiso de conducir
D
pasaporte

Slide 21 - Quizvraag

vertaal:
Welke?
A
Cuál
B
Cómo

Slide 22 - Quizvraag

vertaal:
Waarheen?
A
Dónde
B
Adónde

Slide 23 - Quizvraag

vertaal:
Hoeveel?
A
Cuándo
B
Cuánto

Slide 24 - Quizvraag

vertaal:
Waarom?
A
por qué
B
porque

Slide 25 - Quizvraag

¿Quién es?

Es una mujer. Es rubia. Tiene el pelo largo. No lleva gafas. 
Tiene unos 50 años. Está casada y tiene tres hijas. 
Es de Argentina pero vive en La Haya. 
Ha estudiado economía.
 

Slide 26 - Tekstslide

¿Quién es?
Nu jullie!
Beschrijf een of twee bekende personen in het Spaans, zonder daarbij de naam te noemen.
Daarna gaan we ze klassikaal proberen te raden.

Hoe: in tweetallen
Tijd: 10 minuten

Slide 27 - Tekstslide

¿Quién es ella?
¿Quién es ella?
- Es una mujer / un hombre (eigenschap) 
- Tiene...(leeftijd)
- Es... (beroep: actor/actriz - cantante - deportista - músico/a - empresario/a - político/a)
- Es de ... (afkomst)
- Es ... (uiterlijk beschrijven)
Tiene el pelo....
Tiene los ojos...
Lleva... (gafas, barba, bigote)

 
actor/actriz - cantante - deportista - músico/a - empresario/a - político/a 


Extra informatie¿?

Slide 28 - Tekstslide

Evaluatie
- Hoe ging het?
- Wat heb je nodig?


Slide 29 - Tekstslide

Extra (online) oefeningen
1. werkwoorden vervoegen
2. woordenschat
3. woordvolgorde
4. 25 belangrijke werkwoorden om te leren
5. veelgebruikte bijvoeglijke naamwoorden
6. bijvoeglijke naamwoorden
7. gebruik van de werkwoorden ser, estar, hay en tener

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link