Meer dan lezen § 5 + 6

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen:
  • leesboek
  • laptop (dicht, op tafel)



Open je leesboek, 
we starten met lezen.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen:
  • leesboek
  • laptop (dicht, op tafel)



Open je leesboek, 
we starten met lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Je kent al de tekstverbanden:
  • chronologisch concluderend, opsommend, tegenstellend, toelichtend, doel-middel, oorzakelijk, redengevend, samenvattend, vergelijkend.
En: 
  • Het verschil tussen feiten, meningen en argumenten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.

Slide 3 - Tekstslide

Even opfrissen
Een tekst bestaat uit verschillende alinea's. 
Die vormen samen weer een geheel, ze staan dus niet zomaar bij elkaar. Dat alles bij elkaar hoort, wordt gevormd door verbanden
Deze verbanden breien de alinea's aan elkaar. 
Hiervoor heb je verbindingswoorden nodig: ook wel signaalwoorden genoemd.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De belangrijkste informatie in een tekst noem je hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, noem je een bijzaak.
Een bijzaak is een toelichting (meer informatie
of uitleg) of een voorbeeld. 

Signaalwoorden waaraan je kunt zien dat er een toelichting of een voorbeeld volgt, zijn: zo, onder andere, dat wil zeggen, je moet daarbij denken aan, met andere woorden, neem nou, bijvoorbeeld en zoals.
Hoofd- en bijzaken

Slide 6 - Tekstslide



Zo vind je hoofdzaken: 


  • De hoofdzaken van een tekst of video vind je vaak in
    de inleiding of in het slot van een tekst.
  • Hoofdzaken vind je ook in de kernzinnen.
    Vaak is de kernzin van een alinea de eerste of de laatste zin.

Slide 7 - Tekstslide

Samenvatten
  • Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten.
  • Een samenvatting maak je door de belangrijkste zinnen van de alinea's onder elkaar te zetten.
  • Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatten
  • Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten.
  • Een samenvatting maak je door de belangrijkste zinnen van de alinea's onder elkaar te zetten.
  • Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
Je maakt in de online methode:
- Cursus 1 Meer dan lezen
- § 5 Hoofd- en bijzaken
- Opdracht 1 en 2, 5 en 7.

Klaar? 
Ga naar § 6 en lees de theorie. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Tekstopbouw
inleiding
onderwerp, aandacht trekken
kern
uitwerking onderwerp, deelonderwerpen, meeste alinea's, soms tussenkoppen
slot
samenvatting/conclusie, geen nieuwe informatie!

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld tekstopbouw

Slide 13 - Tekstslide

Meer dan lezen § 5 + 6

Slide 14 - Tekstslide

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen:
  • leesboek
  • laptop (dicht, op tafel)



Open je leesboek, 
we starten met lezen.

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.

Slide 16 - Tekstslide

Even opfrissen
Je kent de tekstverbanden en de daarbij horende signaalwoorden
  • chronologisch concluderend, opsommend, tegenstellend, toelichtend, doel-middel, oorzakelijk, redengevend, samenvattend, vergelijkend verband.

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
chronologisch verband
daarna, eerst, uiteindelijk, vervolgens
concluderend verband
dus, al met al, daarom
opsommend verband
bovendien, daarnaast, ook, vervolgens
tegenstellend verband
maar, daarentegen, echter, toch
toelichtend verband
als, bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan

Slide 18 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
doel-middel
aan de hand van, door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat
oorzaak
als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat
redengevend
daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want
samenvattend
al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
vergelijkend
evenals, in vergelijking met, net als, zoals

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de juiste tekstopbouw?
A
Titel - tussenkopje -alinea's
B
Hoofdgedachte - hoofdzaken - bijzaken
C
Inleiding - middenstuk - slot
D
Onderwerp - deelonderwerpen - bron

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte ook alweer?
A
Waar ik in mijn hoofd over nadenk waar de tekst over gaat.
B
Een stukje herhaling.
C
Het belangrijkste van de tekst in twee zinnen.
D
Het belangrijkste van de tekst over het onderwerp in één zin.

Slide 21 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
Je maakt in de online methode:
- Cursus 1 Meer dan lezen
- § 5 Hoofd- en bijzaken
- Opdracht 7 (+betekenis onderstreepte woorden opzoeken) 
en 9 (+ betekenis onderstreepte woorden opzoeken).

Klaar?
Ga naar § 6 en lees de theorie. 

Slide 24 - Tekstslide