Periode 8 NL 3F lezen/luisteren: soorten vragen

Nederlands 3F lezen/luisteren 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 3F lezen/luisteren 

Slide 1 - Tekstslide

Aanpak


Begin altijd met oriënterend lezen. Kijk naar de belangrijke plaatsen in de tekst, zoals de titel, inleiding en slot (eerste en laatste alinea) en de tussenkopjes. Op die manier heb je snel door waar de tekst over gaat.





Slide 2 - Tekstslide

Soorten vragen
- Tekstdoel (begrijpen)
- Hoofd- en bijzaken (begrijpen)
- De opbouw van een tekst (evalueren)
- Feiten en meningen (begrijpen)
- Bedoelingen herkennen (interpreteren)
- Tussenkopjes kiezen (begrijpen en samenvatten)
- Een tekst samenvatten

Slide 3 - Tekstslide

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 4 - Tekstslide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 5 - Quizvraag

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaal afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op
  • de inhoud van de tekst
  • de plaats van een tekstdeel (inleiding/slot)
  • de vormgeving en manier van presenteren

Slide 8 - Tekstslide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 9 - Quizvraag

Vragen over standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat

Slide 10 - Tekstslide

Een redenering beoordelen (betrouwbaarheid)
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 12 - Quizvraag

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht in duo's
1. Lees de tekst 'Inbreuk privacy of is het nog erger' eerst oriënterend.
2. Bepaal samen de tekstsoort, het onderwerp en de hoofdgedachte.
3. Leg uit waarom de antwoorden op de vragen juist zijn. Noteer jullie bevindingen in een Word-document en lever dit in via It's Learning.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe kun je je voorbereiden?
  1. Ga naar:  
  2. Facet, mbo-examens NL 3F 
  3. Ga aan de slag met de opdrachten in de lessen




Slide 15 - Tekstslide

Afnamemomenten
  • Centraal examen Lezen/luisteren: november 2025
  • Schrijven: december 2025
  • Spreken: het hele jaar door 2025/26
  • Gesprekken  voeren: het hele jaar door 2025/26

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Het examen Nederlands 3F lezen/luisteren
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je krijgt 30 minuten extra tijd als je dyslexie hebt.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  •  Ongeveer 55 meerkeuzevragen.

Als je minder dan 7 jaar in Nederland bent op het moment van het examen, kom je in aanmerking voor een aangepast examen (= tijdverlenging)

Slide 18 - Tekstslide