Grammatica H2 koppel- en hulpwerkwoorden

Doel van deze les is...


... je leert over koppel- en hulpwerkwoorden.
Wat zijn ze, hoe herken je ze en hoe gebruik je ze.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les is...


... je leert over koppel- en hulpwerkwoorden.
Wat zijn ze, hoe herken je ze en hoe gebruik je ze.

Slide 1 - Tekstslide

Taalkundig versus redekundig ontleden
Taalkundig ontleden = het benoemen van woordsoorten. Waarom? Dit bepaalt hoe je woorden juist schrijft.

Redekundig ontleden = het benoemen van de functie van zinsdelen. 
Waarom? Dit bepaalt hoe je zinnen juist opbouwt.

Slide 2 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde vertelt over WAT het onderwerp IS / WORDT OF BLIJFT.

Vb. Zij is verliefd.
Pv= is
Ng= is verliefd -> is = werkwoordelijk deel van het gezegde
                                     verliefd = naamwoordelijk deel van het gezegde


Slide 3 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Tekstslide

Een naamwoordelijk gezegde bevat ALTIJD een KOPPELWERKWOORD (kww).
Een koppelwerkwoord koppelt het eigenschap aan het onderwerp.
Een kww is een vorm van: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Ng met één werkwoord in de zin. Werkwoord = altijd koppelwerkwoord (kww)
Ng met meerdere werkwoorden in de zin = kww + hulpwerkwoord (hww).
Een zelfstandig werkwoord (zww) komt voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.



Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden 

Van dit mooie weer worden (kww) we vanzelf [vrolijk].
Van dit mooie weer zijn (hww) we vanzelf [vrolijk] geworden (kww).
Van dit mooie weer zullen (hww) we vanzelf [vrolijk] geworden (kww) zijn (hww).

Slide 6 - Tekstslide

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

                                      OF !!!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak zelfstandig in stilte (!) opdracht 1, 2 en 4 
op blz. 60 en 61.

Na 10 min. bespreken we de opdrachten klassikaal.

Huiswerk voor morgen wordt opdracht 3 en 5 op blz. 61.
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 60
1 zal = hww; worden = kww
2 zijn = hww; geweest = kww
3 is = hww; gedaan = zww
4 worden = hww; verkocht = zww

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 60
1 komen = hww; collecteren = zww
2 Zijn = zww 
3 Loopt (uit) = zww 
4 worden = hww; gekocht = zww
5 bleef = kww
6 schijnt = hww; geweest = kww, zijn = hww

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4 - blz. 60
In zin 2; is gestolen kan zowel een wg als een ng zijn.
- Bij een wg is: gestolen het zww en is het hww. Het wg duidt op een handeling; de horloges zijn door iemand gestolen.

- Bij een ng is: gestolen het nw deel, het is dan een kenmerk van het ow (Deze partij horloges). Het kww is koppelt dit kenmerk aan het ow.

Slide 11 - Tekstslide

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord. 

Een koppelwerkwoord koppelt het eigenschap aan het onderwerp.

Slide 12 - Tekstslide