toets H1 + H2

Tijdvak 1 valt in de 'prehistorie'
Wat betekent dat?
A
Dat er nog geen mensen waren
B
Dat mensen nog geen niet schreven
C
Dat mensen nog geen tekeningen maakten
D
Dat mensen alleen maar vlees aten
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tijdvak 1 valt in de 'prehistorie'
Wat betekent dat?
A
Dat er nog geen mensen waren
B
Dat mensen nog geen niet schreven
C
Dat mensen nog geen tekeningen maakten
D
Dat mensen alleen maar vlees aten

Slide 1 - Quizvraag


Tijdvak 1 heet .. 
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van jagers en verzamelaars

Slide 2 - Quizvraag

bij welke samenleving uit tijdvak 1 past deze afbeelding?
A
jagers-verzamelaars
B
landbouwsamenleving
C
landbouw-stedelijke samenleving
D
stedelijke samenleving

Slide 3 - Quizvraag

Tijdvak 1
eindigt in het jaartal...?
A
3000 v. Chr.
B
30.000 v. Chr.
C
10.000 v. Chr.
D
1 n. Chr.

Slide 4 - Quizvraag

1. Van wanneer tot wanner duurt het tijdvak: Tijd van Grieken en Romeinen
A
3000- 200
B
3000 - 1000
C
3000 v. Chr. - 1000
D
3000 v. Chr. - 500

Slide 5 - Quizvraag

Bij welk tijdvak hoort het kenmerkende aspect "De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als eerste monotheïstische godsdiensten"?
A
Tijdvak 1
B
Tijdvak 2

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk tijdvak hoort het kenmerkende aspect "Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen"?

A
Tijdvak 1
B
Tijdvak 2

Slide 7 - Quizvraag

Leg uit welk verband er was tussen de bevolkingsdichtheid en het nomadische bestaan van jager-verzamelaars

Slide 8 - Open vraag

Noem 1 oorzaak waarom jagers en verzamelaars nomadisch waren,

Slide 9 - Open vraag

Waarom loopt tijdvak 1 (jagers en boeren) tot ongeveer 3000 v. Chr?

Slide 10 - Open vraag

Geef een voorbeeld waarmee je duidelijk maakt dat er grotere sociale verschillen zijn bij de eerste boeren dan bij de jagers / verzamelaars.

Slide 11 - Open vraag

Waarom kunnen wij het niet bewijzen dat jagers en verzamelaars een godsdienst hadden?

Slide 12 - Open vraag

Geef aan waarom deze potten nooit met jagers en verzamelaars te maken kunnen hebben

Slide 13 - Open vraag

Noem 4 kenmerken van de leefwijze van jagers en verzamelaars.

Slide 14 - Open vraag

Jager-verzamelaars
Boeren
Einde prehistorie

Slide 15 - Sleepvraag

Egypte was een
A
Industriële samenleving
B
Jagers en verzamelaars samenleving
C
Landbouwsamenleving
D
Stedelijke samenleving

Slide 16 - Quizvraag

De afbeelding hiernaast geeft je een indruk van het leven in een ….
A
landbouw-stedelijke samenleving
B
landbouwsamenleving
C
samenleving van jagers en verzamelaars

Slide 17 - Quizvraag

Noem 2 oorzaken voor de opkomst van de landbouw-stedelijke samenleving.

Slide 18 - Open vraag

Leg uit waarom de Griekse Stadstaten Koloniën gingen stichten.

Slide 19 - Open vraag

Welke twee kenmerkende aspecten passen bij dit beeldhouwwerk van de filosoof Socrates?

Slide 20 - Open vraag

Hoe noemden de Grieken een stadstaat?

Slide 21 - Open vraag

Waarom is de bevolkingsgroei een oorzaak van de kolonisatie?

Slide 22 - Open vraag

Stel je krijgt een plaatje over een Romeins badhuis dat opgegraven is in Nijmegen. Welk(e) KA past/passen daar dan bij ?
A
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat
B
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur
C
De groei van het Romeinse imperium en verspreiding Grieks-Romeins cultuur
D
De ontwikkeling van het Jodendom en Christendom

Slide 23 - Quizvraag

Stel: het gaat over de verovering van Gallië door Julius Caesar. Welk ka past daarbij?
A
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur
B
De ontwikkeling van het jodendom en christendom
C
De groei van het Romeins imperium en verspreiding Gr-Rom. cultuur
D
Ontwikkeling wetenschappelijk denken Griekse stadstaat

Slide 24 - Quizvraag

Bij welk kenmerkend aspect past de afbeelding?

Toelichting:
Pont du Gard in Zuid-Frankrijk
A
de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
B
de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
C
de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van NoordwestEuropa
D
de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

Slide 25 - Quizvraag

De Bataafse leider Julius Civilis kwam in opstand tegen de Romeinen. Hij riep de Bataven bijeen in een heilig woud, men zwoer elkaar eeuwige trouw en besloot Romeinse legerplaatsen aan te vallen.

Bij welk kenmerkend aspect past deze gebeurtenis?
A
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
B
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur.
C
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich verspreidde.
D
De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.

Slide 26 - Quizvraag

Welk KA uit
tijdvak 2 hoort hierbij?
A
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
B
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest- Europa
C
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
D
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

Slide 27 - Quizvraag

Welk kenmerkend aspect past bij deze afbeelding?
A
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat.
B
De ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
C
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
D
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.

Slide 28 - Quizvraag

De Romeinse consul en historicus Tactius schrijft in de 1e eeuw na Christus over de Germanen: "Wanneer zij niet ten strijde trekken brengen zij een klein deel van de dag door met jagen, het grootste deel met ledigheid, zich overgevend aan slapen en eten. De moedigsten en oorlogszuchtigsten doen helemaal niets; zij laten de zorg voor huis en haard en akkers over aan de vrouwen, de grijsaards en de zwakkeren uit de familie..."
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
De groei van het Romeins imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidt
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
De ontwikkeling van het jodendom en christendom als eerste monotheïstische godsdiensten

Slide 29 - Sleepvraag

timer
2:00
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en politiek in de Griekse stadstaat.
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

Slide 30 - Sleepvraag

Een bewering: Het christendom had nooit bestaan als het jodendom er niet was geweest.

leg dit causale verband uit.

Slide 31 - Open vraag

Leg de verschillen uit tussen het Jodendom en het Christendom.

Slide 32 - Open vraag

Volgens Tacitus waren Germanen primitieve barbaren, waar de Romeinen geen voorbeeld aan konden nemen.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Bataven zijn
A
Germanen
B
Franken
C
Romeinen
D
Grieken

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de overeenkomst tussen Germanen en Romeinen?
A
Ze vinden familie het belangrijkst
B
Ze spreken dezelfde taal
C
Ze zijn allebei polytheïstisch
D
Ze hebben allebei een natuurgodsdienst.

Slide 35 - Quizvraag

Romaniseren is
A
De verspreiding van de cultuur van de romeinen
B
Het veroveren van zoveel mogelijk gebied door de Romeinen
C
Het proces van handel tussen de Romeinen en Germanen
D
Een verplichte taalpolitiek waarbij alle bezette gebieden het Romaans moeten leren

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een gevolg van de dalende landbouwproductie door de invallen van de Germanen in het romeinse rijk?
A
geen voedsel meer voor de steden
B
werkloosheid
C
stijgende prijzen
D
verval van steden

Slide 37 - Quizvraag

Welk van deze stelling over de Germanen in Nederland aan het einde van het Romeinse Rijk klopt?
A
Ze waren volledig geromaniseerd en dus Christenen
B
Heel Nederland hoorde bij het RR, maar was nog polytheïstisch
C
Christendom was er vooral in Romeinse steden, dus in NL niet
D
Alleen het zuidelijke deel dat bij het RR hoorde was Christelijk

Slide 38 - Quizvraag

Wat verstaan we onder de pax romana?

A
de vrede binnen het Romeinse rijk
B
de vrede tussen de Germaanse stammen
C
de val van het Romeinse rijk
D
de volksverhuizingen

Slide 39 - Quizvraag

Wat leidde tot de val van het Romeinse Rijk?
A
Bevolkingsgroei onder de Germanen
B
minder soldaten onder de Germanen
C
minder soldaten om het rijk te beschermen
D
Bevolkingsgroei onder de Romeinen

Slide 40 - Quizvraag