Werkwoordspelling

Tekst
Werkwoordspelling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tekst
Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.

Slide 2 - Quizvraag

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

Manier 1
Door een van de zin een vraagzin te maken. Het eerste werkwoord uit de zin is dan de persoonsvorm.

Voorbeeld: Jan en Kees fietsen naar school.
Fietsen Jan en Kees naar school?

Fietsen is het eerste werkwoord. Fietsen is dus de pv.

Slide 4 - Tekstslide

Manier 2.
Door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Voorbeeld:
Piet heeft een ijsje gekocht. -> Piet had een ijsje gekocht.
Heeft verandert in deze zin, dus heeft is de persoonsvorm.

Slide 5 - Tekstslide

Manier 3
 Door het getal van de zin te veranderen.Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Voorbeeld: De jongen heeft een ijsje gegeten  -> de jongens hebben een ijsje gegeten.
Heeft verandert in de zin, dus heeft is de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Sleep het werkwoord in het juiste vak.
PV
Geen PV
Ik HEB  een lolly gekocht.
Wij ZIJN naar de bioscoop geweest.
Ik heb een lolly GEKOCHT.
Wij zijn naar de bioscoop GEWEEST

Slide 7 - Sleepvraag

Wanneer gebruik ik alleen de ik-vorm?

Slide 8 - Open vraag

Ik-vorm
Ik-vorm + t
Jij (geven) een snoepje aan de hond.
(lopen) je met me mee naar huis?

(fietsen) je zus altijd met een omweg naar school?
(Ruimen) onmiddellijk je kamer op!

Slide 9 - Sleepvraag

Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze van de persoonsvorm.
Je gebruikt de ik-vorm als:
-  het onderwerp ik is.
- het onderwerp je is (in de betekenis van jij) en dit onderwerp        achter de persoonsvorm staat.
-  de zin in de gebiedende wijs staat.

Slide 10 - Tekstslide

Overige persoonsvormen
In alle andere gevallen gebruik je bij zinnen waarbij het onderwerp enkelvoud is, de ik-vorm + t .

Is het onderwerp meervoud? Dan schrijf je het hele werkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Ik-vorm + de
Ik-vorm + te
Sterk ww
wuiven
verbazen
relaxen
graven
slapen
zetten
zitten
verven

Slide 14 - Sleepvraag

Het voltooid deelwoord
Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in de zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).

Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 15 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint meestal met ge- en soms met be-, ge-, ver-, her- of ont-.
Een voltooid deelwoord eindigt op:

                                                     -d
                                                     -t
                                                    -en




Slide 16 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord gemaakt van een zwak werkwoord.

Een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).

  • Ik heb gerend. (want rende)
  • Ik heb gefietst. (want fietste)

Uiteraard kun je ook 't ex-kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 17 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord gemaakt van een sterk werkwoord.
Een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden.
Er bestaan namelijk geen regels voor.
Voorbeelden:
    gelopen
    geslapen
    bedrogen

Slide 18 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord van vissen.

Slide 19 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van mixen.

Slide 20 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord van herontdekken.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Het tegenwoordig deelwoord
Je maakt het tegenwoordig deelwoord door een d achter de infinitief te zetten.
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan HOE iemand iets doet. Het geeft dus niet aan WAT iemand doet, maar hoe iemand iets doet.
Voorbeeld: Lachend liep het meisje naar huis.
                       Fluitend bracht de postbode de brieven rond.

Slide 23 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
We kennen zoals gezegd twee soorten werkwoorden:
zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden
Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: Lopen, vinden, slapen, zwemmen
Voorbeelden van zwsakke werkwoorden zijn rusten, wandelen, fietsen


Slide 24 - Tekstslide

Klankveranderende (sterke) werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt bijna altijd op –en.

Voorbeelden:
Zwemmen – gezwommen
Vinden – gevonden
Lopen - gelopen


Slide 25 - Tekstslide

Wanneer je van het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord een bijvoeglijk naamwoord moet maken, schrijf je gewoon het voltooid deelwoord voor het zelfstandig naamwoord.

De sleutel is gevonden – de gevonden sleutel
De wedstrijd is gezwommen – de gezwommen wedstrijd

Slide 26 - Tekstslide

Klankvaste (zwakke) werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord eindigt meestal op een –t of een –d.
Wanneer je daar een bijvoeglijk naamwoord van maakt, plak je er een e aan vast.
De tocht is gefietst – de gefietste tocht
De foto is gemaakt – de gemaakte foto


Slide 27 - Tekstslide

Let op:

Je moet het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk schrijven. Let daarbij op dat de klank hetzelfde moet blijven. Soms verdwijnt er dus een letter, soms komt er eentje bij.

De weg is verbreed – de verbrede weg
Het plafond is gewit – het gewitte plafond


Slide 28 - Tekstslide

Het tegenwoordig deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Je kunt het tegenwoordig deelwoord ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Je plaatst dan het tegenwoordig deelwoord met of zonder een -e voor een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
Een huilend meisje werd getroost door de helpende vrouw.

Slide 29 - Tekstslide

ExitTicket invullen

Slide 30 - Tekstslide