SO's H6

SO's H6
WELKOM!
Ga zitten, pak een pen en niks anders!
Zodra de tweede bel gaat begint de tijd te lopen.
Je krijgt 15 min voor elke SO.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

SO's H6
WELKOM!
Ga zitten, pak een pen en niks anders!
Zodra de tweede bel gaat begint de tijd te lopen.
Je krijgt 15 min voor elke SO.

Slide 1 - Tekstslide

(Mavo) Vragen Bs. 1
1. Geef aan hoe de onderdelen heten in onderstaand plaatje!



Slide 2 - Tekstslide

(Mavo) Vragen Bs. 1
2. Geef aan hoe de onderdelen heten in onderstaand plaatje!

Slide 3 - Tekstslide

(Mavo) Vragen Bs. 1
3. Geef aan wat de functie is van kelkbladeren?
4. Geef aan wat de functie is van de grote opvallende kroonbladeren?

Slide 4 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 1
1. Geef aan hoe de onderdelen heten in onderstaand plaatje!



Slide 5 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 1
2. Geef aan hoe de onderdelen heten in onderstaand plaatje!

Slide 6 - Tekstslide

(Mavo) Vragen Bs. 2
1. Geef de definitie van bestuiving.
2. Wat voor bloem is dit (zie onderstaand)? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Tekstslide

(Mavo) Vragen Bs. 2
3. Geef van onderstaande aan of het kruisbestuiving of zelfbestuiving is of .....

Slide 8 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 2
1. Geef de definitie van bestuiving.
2. Wat voor bloem is dit (zie onderstaand)? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 2
3. Geef van onderstaande aan of het kruisbestuiving of zelfbestuiving is of .....

Slide 10 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 3
1. Wat is bevruchting?
2. Uit een bevruchte eicel ontstaat een ...(2)...
3. Uit een zaadbeginsel ontstaat een ...(3)...
4. Maretak (zie afbeelding 5) is een bijzondere plant die in Nederland alleen voorkomt in Zuid-Limburg. Een maretak leeft op de stam of op de takken van bomen, bijvoorbeeld populieren. In de herfst ontstaan besjes aan de plant. Elke bloem levert één besje.
Heeft een bloem van de maretak één stamper of kunnen het er ook meer zijn? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 3
5. Benoem de onderdelen 1, 3, 4 en 6.

Slide 12 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 4
1. Uit een vruchtbeginsel ontstaat een ....(1)....
2. Welke vruchten zijn ontstaan uit een vruchtbeginsel met één zaadbeginsel?

Slide 13 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 4
3. Pinda’s groeien aan een pindaplant. In elke pindadop (vrucht) zitten twee pinda’s. Iemand eet achttien pinda’s. Hoeveel van de volgende delen waren nodig voor achttien pinda’s?
2/9/18 stuifmeelkorrels
2/9/18vruchtbeginsels
2/9/18 zaadbeginsels
2/9/18eicellen





Slide 14 - Tekstslide

(HV) Vragen Bs. 4
4. Zaden van bes-dragende planten kunnen terechtkomen in dakgoten en daar kiemen.
Leg uit hoe die zaden daar zijn gekomen.
5. Geef de definitie van een vrucht.

Slide 15 - Tekstslide

(MV) Vragen Bs. 3
1. Wat is bevruchting? (Geef de definitie)
2. Wat ontstaat er uit een bevruchte eicel?
A. Kiem                                      C. zaadbeginsel
B. Stuifmeelkorrel                D. Geslachtscel
3. Wat ontstaat er uit een zaadbeginsel na bevruchting?
A. Kiem                                          C. Stuifmeelbuis
B. Stuifmeelbuis                       D. Zaad










Slide 16 - Tekstslide

(MV) Vragen Bs. 3
4. Benoem de onderdelen 3 en 6.

Slide 17 - Tekstslide

(MV) Vragen Bs. 4
1. Uit een vruchtbeginsel ontstaat een ....(1)....
2. Een passievrucht is ontstaan uit een passiebloem. In deze passievrucht zitten 250 zaden.
Hoeveel stuifmeelkorrels zijn nodig geweest om 250 zaden te laten ontstaan?
3. En hoeveel zaadbeginsels waren er om 250 zaden te laten ontstaan?


Slide 18 - Tekstslide

(MV) Vragen Bs. 4
5. Geef de definitie van een vrucht.

Slide 19 - Tekstslide

(MV) Vragen Bs. 4
4. Hieronder zie je de ontwikkeling van de kersenbloesem tot kers. Ze het in de goede volgorde.

Slide 20 - Tekstslide

Vragen Bs. 5
1. Waar slaan bollen hun reservevoedsel in op?
A. Bladeren                                        C. Wortels
B. Stengels                                         D. Zaden
2. Waar slaan knollen hun reservevoedsel in op?
A. Bladeren                                        C. Wortels
B. Stengels                                         D. Zaden

Slide 21 - Tekstslide

Vragen Bs. 5
3. Welke manieren van ongeslachtelijke voortplanting bij planten kunnen alleen plaatsvinden met behulp van de mens?
A. Knollen + Bollen                          C. Stekken + Weefselkweek
B. Wortelstokken + uitlopers      D. Bollen + Weefselkweek
4. Bij ongeslachtelijke voortplanting veranderd het aantal chromosomen?
A. Waar                                     B. Niet Waar
                

Slide 22 - Tekstslide

Vragen Bs. 5
5. Kies de definitie die het beste past bij het begrip 'ONGESLACHTELIJKE VOORTPLANTING'
A. voortplanting waarbij bevruchting plaatsvindt
B. deel van een plant groeit uit tot een nieuwe plant
C. verdikte stengel met reservevoedsel en knoppen
D. deel van een plant dat uitgroeit tot een oude plant.

Slide 23 - Tekstslide

Vragen Bs. 6
1. Hoe heten de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen van een plant?
A. Zaadcel + Eicel                      C. Stuifmeelkorrel + Eicel
B. Eicel + uitlopers                     D. Zaadcel + Stuifmeelkorrel
2. Bij geslachtelijke voortplanting veranderd het aantal chromosomen?
A. Waar                                     B. Niet Waar

                

Slide 24 - Tekstslide

Vragen Bs. 6
3. Geslachtscellen hebben altijd  ....
A. een kwart van het aantal chromosomen vergeleken met een normale cel.
B. de helft van het aantal chromosomen vergeleken met een normale cel.
C. het dubbele van het aantal chromosomen vergeleken met een normale cel.
D. hetzelfde van het aantal chromosomen vergeleken met een normale cel.

Slide 25 - Tekstslide

Vragen Bs. 6
4. Bij welke van de onderstaande dieren vindt er uitwendige bevruchting plaats?
A. Aasgier                                              C. Vogel
B. Koe                                                      D. Kikker
5. Op welk moment worden de erfelijke eigenschappen van de nakomelingen bij geslachtelijke voortplanting van planten bepaald?
A. bij de bevruchting                                     C. bij het kiemen van het zaadje
B. als de plant is uitgegroeid                      D. als meneer van der Weide het denkt

                

Slide 26 - Tekstslide