cicero paragraaf 92

video igitur causas esse permultas, quae istum impellerent
causa = motief
permultus = zeer veel
istum = Titus Roscius Magnus
impellerent = potentialis van het verleden ('hadden kunnen')
of definierende coniunctivus
impello = aanzetten, bewegen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

video igitur causas esse permultas, quae istum impellerent
causa = motief
permultus = zeer veel
istum = Titus Roscius Magnus
impellerent = potentialis van het verleden ('hadden kunnen')
of definierende coniunctivus
impello = aanzetten, bewegen

Slide 1 - Tekstslide

wat is de A.c.I?
A
causas ...esse
B
video... esse
C
causas esse permultas

Slide 2 - Quizvraag

welk woordsoort is quae?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
wederekerend voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag

impellerent kan een definierende coniunctivus zijn. Zoek op op p. 161 wat dat is en leg uit

Slide 4 - Open vraag

vertaal de zin

Slide 5 - Open vraag

Welke 'zeer vele motieven' had Titus Roscius Magnus dan? Baseer je antwoord op het voorafgaande (mn paragraaf 86

Slide 6 - Open vraag

istum: 
het aanwijzend voornaamwoord iste verwijst naar een persoon of zaak in de nabijheid van degene tot wie men spreekt; hier slaat het op T. Roscius Magnus, die zich aan de kant van Erucius c.q. de tegenpartij bevindt..
Daarnaast kan het ook een negatieve connotatie hebben....

Slide 7 - Tekstslide

videamus.
Aha! een coniunctivus in de hoofdzin. Daar weten we wel raad mee. (pp. 168/169/170). Dit is namelijk een:
A
coni. adhortativus
B
coni. prohibitivus
C
con. dubitativus
D
coni. optativus

Slide 8 - Quizvraag

Videamus nunc, ecquae facultas suspiciendi malefici fuerit
ecqui = of wel enig
facultas = mogelijkheid
suspicio = verrichten

Slide 9 - Tekstslide

Laten we nu dus kijken, of....

welke coniunctivus verwacht je?
A
coni. finalis
B
coni. adhortativus
C
coni. obliquus
D
coni. dubitativus

Slide 10 - Quizvraag

videamus nu, ecquae... fuerit
Laten we dus kijken, of er wel enige .... was

Slide 11 - Tekstslide

wat is het onderwerp?
A
facultas
B
suspiciendi
C
malefici

Slide 12 - Quizvraag

wat is suspi-e-nd-i dan voor vorm?
(zie pp. 166 &167; nr. 18&23)
A
ppa
B
ppp
C
gerundium
D
gerundivum

Slide 13 - Quizvraag

Laten we nu kijken, of er wel enige gelegenheid was om de misdaad te begaan

Slide 14 - Tekstslide

Wat heeft Cicero in het voorafgaande vastgesteld, en wat gaat hij in het vervolg bespreken? Citeer bij je antwoord de relevante Latijnse tekstelementen

Slide 15 - Open vraag

Argumentatio, deel 2
Van de causae gaat Cicero over naar de facultas (de mogelijkheid om de misdaad te begaan). Hij herhaalt in de volgende paragrafen veel van wat hij al in de narratio en tijdens zijn refutatio van Erucius’ argumenten (Argumentatio – deel I) heeft gezegd. In §§92-94 brengt Cicero met name veel retorisch sterk uitgewerkte scenario’s, maar nauwelijks hard bewijs tegen T. Roscius Magnus.

Slide 16 - Tekstslide

Er volgt een klein fictief gesprekje. Hoe heet dat ook al weer?
A
altercatio
B
Syllogisme
C
invoeren fictieve spreker
D
vertellerscommentaar

Slide 17 - Quizvraag

Ubi occisus est Sex. Roscius? - 'Romae'
vertaal

Slide 18 - Open vraag

Quid? Tu, T. Rosci, ubi tunc eras?
vertaal

Slide 19 - Open vraag

verum (r. 4)
betekent hier:
A
maar
B
echt
C
waarheid
D
veer

Slide 20 - Quizvraag

et alii multi
= etiam alii multi Romae erant.
vertaal

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Link

quasi nunc id agatur (alsof het nu hierom gaat), quis...
welk woordsoort is quis
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

quis ex tanta multitudine occiderit.

'wie .... een zo grote menigte de moord heeft gepleegd'.
Het woordje ex kun je in het Nederlands vertalen met :
A
uit
B
van
C
door
D
in

Slide 24 - Quizvraag

'ac non hoc quaeratur'
staat op één lijn met:

A
quasi nunc id agatur
B
quis ex tanta multitudine occiderit

Slide 25 - Quizvraag

verisimil- ius

wat is die uitgang -ius ook al weer?
A
genitivus
B
superlativus
C
comparativus

Slide 26 - Quizvraag

utrum verisimilius sit .

waarom die coniunctivus?
A
definierend
B
obliquus / afh. vraagzin
C
dubitativus

Slide 27 - Quizvraag

qui Romae sit occisus

waarom die coniunctivus?
A
definierend
B
obliquus / afh. vraagzin
C
dubitativus

Slide 28 - Quizvraag

Romae:
 staat (als locativus) vier keer in deze paragraaf; Cicero insinueert hiermee dat de plaats zeer relevant is, hoewel strikt genomen het feit dat iemand in een grote stad als Rome was terwijl er een misdaad gepleegd werd, niets bewijst.

Slide 29 - Tekstslide

eo (r. 7). Dit is
A
Sextus Roscius Sr.
B
Sextus Roscius Jr.
C
Titus Roscius Magnus
D
Titus Roscius Capito

Slide 30 - Quizvraag

eo (r. 7). Dit is
A
Sextus Roscius Sr.
B
Sextus Roscius Jr.
C
Titus Roscius Magnus
D
Titus Roscius Capito

Slide 31 - Quizvraag

qui... fuerit (r. 7)
waarom die coniunctivus?
A
definierend
B
consecutivus
C
finalis

Slide 32 - Quizvraag

qui... accesserit (r. 8)
waarom die coniunctivus?
A
definierend
B
consecutivus
C
finalis

Slide 33 - Quizvraag

eo (r. 9). Dit is
A
Sextus Roscius Sr.
B
Sextus Roscius Jr.
C
Titus Roscius Magnus
D
Titus Roscius Capito

Slide 34 - Quizvraag

assiduus                               eo tempore

multis annis                       omnino non


Niet heel overtuigend een chiasme, maar Cicero speelt hier wel met de plaatsing van zijn tijdsbepalingen.


Slide 35 - Tekstslide