boekje EHBO klas 1

boekje EHBO
Klas 1
Lees de slides en bekijk de filmpjes en maak de opdrachten.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

boekje EHBO
Klas 1
Lees de slides en bekijk de filmpjes en maak de opdrachten.

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 Algemeen
Opdracht 1
Lees in het boekje hoofstuk 1. Algemeen Blz. 7 t/m 11

Je komt vanzelf vragen en 
oefeningen tegen deze
vul je in of je voert ze uit

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1.
Je hebt vast weleens een krantenbericht gelezen over een ongeluk.
Vul het krantenbericht verder in met de woorden die hier onder staan:
Kies uit: ambulance – aangereden – letsel – alarmeerden – omstanders – geruststellen.

MIJNDRECHT – In Mijndrecht zijn                               gistermiddag een fietser te hulp
geschoten. De fietser was door een auto                              . Ze konden de man
en                               de hulpdiensten. De man werd met                               aan hals en rug per                              naar het ziekenhuis vervoerd.
 


geruststellen
aangereden
letsel
alarmeerden
omstanders
ambulance

Slide 3 - Sleepvraag

Waarom moet je op gevaar letten voor je iemand gaat helpen?
Vraag 2

Slide 4 - Open vraag

Er is een ongeluk gebeurd. Jij gaat helpen. Wat doe je eerst?
Vraag 3

Slide 5 - Open vraag

Je hebt op gevaar gelet, noem de andere twee punten waar je altijd aan moet denken.
Vraag 4

Slide 6 - Open vraag

Durf jij te helpen?
Een ongeluk! Wat doe jij? Durf jij een slachtoffer te helpen?

Jouw hulp maakt het verschil!
Door jou hulp wordt het slachtoffer geholpen. Het slachtoffer heeft minder pijn na jouw hulp.
Je helpt al goed door hulp in te schakelen. Haal er altijd een volwassene bij. Bij een noodgeval bel je ook nog 112. Als je hulp inschakelt, help je ook! Zie je wel dat helpen helemaal niet moeilijk hoeft te zijn.

Het is beter om iets te doen, dan niets te doen!
Als je niets doet krijgt het slachtoffer geen hulp. Iedereen die EHBO moet geven voelt angst om EHBO te geven. In de lessen leer je dat het geven van EHBO helemaal niet moeilijk is. Dit geeft je vertrouwen om EHBO te geven.
Soms maakt het veel indruk als je EHBO geeft. Het is belangrijk om daar met anderen over te praten. Dit kun je doen met andere mensen die hetzelfde hebben meegemaakt, met je familie of met vrienden.




Slide 7 - Tekstslide

 Weetje
Hoe meer mensen in de buurt van het ongeluk zijn, hoe minder snel iemand gaat helpen. Dit wordt ook wel het “omstandereffect” genoemd. Mensen staan bij een ongeluk te kijken en doen verder niks. Het slachtoffer wordt niet geholpen. Dit heb je vast weleens op tv gezien of gelezen in een krantenbericht.

Waarom helpt niemand?
Er is een rede dat niemand gaat helpen. Als niemand wat doet, is hulp vast niet nodig. Toch weet je het niet zeker of het slachtoffer hulp nodig heeft. Het slachtoffer kan je dan zelf vertellen of het hulp nodig heeft.
Je kunt altijd 112 bellen bij een ernstig ongeluk. Misschien heeft een andere omstander ook al gebeld. Dit maakt niks uit. De meldkamercentralist weet dit wel. Iets doen is beter dan niets doen! 112 kan beter 2 keer gebeld worden dan helemaal niet




Bedenk 
Stel je voor je krijgt een ongeluk. Zou jij geholpen willen worden?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video


Oefenen met een klasgenoot. Stel je voor dat een vriend of vriendin heel hard met de fiets is gevallen. Wat zeg jij om hem of haar gerust te stellen? En wat zeg je als het een klein kind is?

Vraag 5 Oefenen

Slide 10 - Open vraag

Vraag 6 Oefenen
Bekijk de tekening en speel dit na met een klasgenoot

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Het geven van EHBO in een noodsituatie is spannend, soms ook best wel eng. Probeer altijd rustig te blijven en hulp in te schakelen. Als je niet weet wat je moet doen, kun je ook 112 bellen. De meldkamercentralist vertelt je dan wat je moet doen.

Het slachtoffer is meestal geschrokken van het ongeluk. Iedereen reageert anders als hem iets overkomt. Een slachtoffer kan ook angstig zijn maar prikkelbaar of agressief. Voor jou kan het moeilijk zijn om hiermee om te gaan. Het is belangrijk dat
je een slachtoffer gerust stelt. Blijf praten met het slachtoffer en zeg dat je zorgt voor goed hulp. Probeer om zelf rustig te blijven. Elke situatie is anders. En ook iedereen reageert anders op een situatie. Als jij rustig bent, wordt het slachtoffer vaak ook wat rustiger. Om het slachtoffer te kalmeren kun je ook vragen of je iemand kunt bellen voor het slachtoffer. Als een kind slachtoffer is kun je bijvoorbeeld naar zijn vader of moeder bellen.
Als hulpverlener is het je taak om het slachtoffer te kalmeren.



Slide 14 - Tekstslide

Dit kun je doen door:
- Het slachtoffer te vertellen hoe je heet en kijk het slachtoffer daarbij recht in de ogen.
- Probeer op gelijke hoogt met het slachtoffer te komen en wees duidelijk
- Probeer uit te vinden wat er is gebeurd en vertel heel duidelijk dat je EHBO’er bent en welke stappen je gaat ondernemen
Wees voorzichtig met het doen van beloftes die je misschien niet kunt nakomen

De kans om besmet te raken bij het geven van EHBO is heel klein. Het slachtoffer kan jou besmetten. Maar jij kunt ook het slachtoffer besmetten! Zorg er ook voor dat je niet in contact komt met bloed van het slachtoffer. Je kunt dit doen door wegwerphandschoenen aan te trekken. Was altijd je handen als je een slachtoffer geholpen hebt!

 


Slide 15 - Tekstslide

Bescherm het slachtoffer tegen de kou of hitte. Als het koud is kun je een deken of jas over het slachtoffer leggen. Bij hitte probeer je te zorgen voor schaduw. Dit kun je ook doen met een jas of deken, die je voor de zon houdt. Met een paraplu kun je het slachtoffer ook beschutting geven tegen regen of hitte. Alleen als het niet anders kan omdat er gevaar dreigt, mag je het slachtoffer verplaatsen.

Als een slachtoffer zich in een gevaarlijke situatie bevindt, kan het noodzakelijk zijn het slachtoffer te verplaatsen. Dit kun je doen door de noodvervoersgreep van Rautek of door het slachtoffer ondersteunend te verplaatsen.

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 8
Bekijk de plaatjes. Bespreek met een maatje in welke situaties volgens jullie de vervoersgreep van Rautek nodig is. 

Sleep een kruisje bij die situatie in het vakje.
 

X
X
X
X
X
X

Slide 17 - Sleepvraag

Vraag 9
Oefen de vervoersgreep van Rautek met je maatje. (Blz. 10 en 11) Wees voorzichtig, denk om je rug. Stop na stap 7.

Slide 18 - Tekstslide

Wat gebeurt er als je 112 belt?

Als je 112 belt krijg je een meldkamercentralist aan de telefoon.
• Zeg je naam.
De centralist vraagt of je politie, brandweer of ambulance nodig hebt.
• Kies voor een ambulance bij een noodgeval.
Je wordt nu doorgeschakeld. De meldkamercentralist in de regio vraagt wie je bent.
• Zeg je naam.
De centralist vraagt wat er gebeurd is.
• Vertel wat er gebeurd is.
De centralist vraagt waar de ambulance naar toe moet.
• Geef de plaats en het adres.
De centralist vraagt nog meer over wat er gebeurd is en wat er met het slachtoffer aan de hand is.
• Geef zo goed mogelijk antwoord op de vraag van de centralist.
Als een kind 112 belt, kan de centralist vragen naar een volwassene ( degene die je helpt of het slachtoffer).
De centralist vertelt wat je moet doen en wat er gaat gebeuren.
• Volg het advies op
• Als een ambulance wordt gestuurd, wacht dan tot de ambulance er is.
• Je mag aan de telefoon blijven, je hoeft niet op te hangen.








Slide 19 - Tekstslide

Geef EHBO
Als je hulp hebt ingeschakeld, kun je EHBO gaan geven. Als je EHBO geeft, zorg je er voor dat de pijn van het slachtoffer minder wordt.
Het is belangrijk dat je probeert om het slachtoffer gerust te stellen. Probeer ook zelf rustig te blijven. Praat met het slachtoffer. Zeg wie je bent en dat je gaat helpen. Vertel altijd wat je gaat doen. Blijf bij het slachtoffer. Voor het slachtoffer is het fijn om na een ongeluk niet alleen te zijn.


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Extra informatie

Soms moet het slachtoffer naar de dokter. Er zijn verschillende dokters. Een dokter wordt ook wel arts genoemd. In de lessen wordt alleen het woord dokter genoemd toch zijn er een aantal verschillen:
Huisarts Als je ziek bent ga je naar de huisarts. Ook bij kleine ongelukken ga je 
                naar de huisarts.
Huisartsenpost (HAP): De huisarts werkt niet 24 uur per dag. Bij de huisartsenpost werken  
                                     huisartsen meestal ’s avonds, ’s nachts en in het weekend.
Ambulance verpleegkundige:  Rijdt in de ambulance en helpt bij een ongeluk als 112 gebeld                                                   is.
 Ziekenhuis: Hier ga je naartoe als je een ernstig ongeluk hebt gehad of als je ernstig ziek  
                     bent.
Ziekenhuisarts: Dokter in een ziekenhuis werkt.
Chirurg: Arts die mensen opereert.


Slide 23 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Ernstig; het onderdeel vergiftiging

Lees van hoofdstuk 3 Ernstig paragraaf 3.3 vergiftiging blz. 42 t/m 43.

Je komt vragen, filmpjes
en oefeningen tegen, deze
maak je, bekijk je of voer 
je uit.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 1a.
Schrijf vijf gevaarlijke spullen op die jullie in huis hebben. Schrijf erbij waar ze zijn opgeborgen

Slide 25 - Open vraag

Vraag 1b.
Vergelijk je lijst met die van je maatje. Hoeveel spullen waren hetzelfde?


Slide 26 - Open vraag

Vraag 2
Heb je zelf weleens iets giftigs gegeten of gedronken? Zo ja, wat? Wat heb je toen gedaan?


Slide 27 - Open vraag

Vraag 3.
Je broertje heeft iets giftigs gegeten. Waarom is het dan goed om de verpakking mee te geven aan de huisarts of het ziekenhuis?



Slide 28 - Open vraag

Vraag 4.
Wat kun je het beste doen om vergiftiging te voorkomen?




Slide 29 - Open vraag

Vraag 4.
Wat kun je het beste doen om vergiftiging te voorkomen?




Slide 30 - Open vraag

Vergiftiging is een lastig onderwerp als je er alles over zou moeten weten. Dit komt omdat er veel verschillende gifstoffen zijn en daardoor veel verschillende verschijnselen. Denk bijvoorbeeld aan vergiftiging door medicijnen, planten of schoonmaakmiddelen. Ook is er verschil tussen de manieren van vergiftiging.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Als een slachtoffer een giftige stof heeft ingeslikt, kunnen zijn pupillen zeer groot of juist heel klein zijn. De huid heeft geen normale kleur en kan bleek, rood of blauw zijn. Het is mogelijk dat zijn adem naar de giftige stof ruikt. Hij kan moeite hebben met ademen. Dat kan het gevolg zijn van zwellingen in de mond en/of keel. De ademhaling kan te snel, traag of oppervlakkig zijn.

Het slachtoffer kan pijn hebben in de mond en pijn hebben bij het slikken. Dit komt door irritaties of wonden in en rondom de mond. Hij kan veel speeksel in de mond hebben.
Het slachtoffer kan ook veel zweten. Hij heeft mogelijk buikpijn en is dan misselijk met braken en/of diarree.
Het slachtoffer kan steeds suffer worden en kan daarbij toevallen/ stuiptrekkingen krijgen die op een epileptische aanval lijken. Mogelijk ligt de verpakking van de giftige stof in de buurt van het slachtoffer of zijn resten van de giftige stof zichtbaar.



Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Hoofdstuk 5 Wonden, onderdeel brandwonden.

Lees van hoofdstuk 5 Wonden, paragraaf 5.2 brandwonden blz. 60 t/m 63.




Je komt vragen, filmpjes
en oefeningen tegen, deze
maak je, bekijk je of voer 
je uit.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide