In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
clase online
Minor Spaans
FACT les
Unidad 7.2 y 8
martes, 7 de octubre
Slide 1 - Tekstslide
nuestros objetivos:
- kunt de trappen van vergelijking toepassen in het Spaans
- je kent het verschil tussen ser en estar als het gaat om eten.
- je kunt het lijdend voorwerp in een zin vervangen.
- je kent het werkwoord 'gustar' waarmee je kunt aangeven wat je leuk/lekker/mooi vindt.
Slide 2 - Tekstslide
Voornaamwoord als lijdend voorwerp (objeto directo)
Je kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijke voornaamwoord.
Julia koopt een nieuwe fiets.
Julia koopt het.
Julia compra una bici nueva.
Julia la compra.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het lijdend vw in deze zin? "María compra flores"
Slide 4 - Open vraag
Wat is het lijdend vw in deze zin? "Nosotros leemos un libro"
Slide 5 - Open vraag
Wat is het lijdend vw in deze zin? "Tú preparas la cena"
Slide 6 - Open vraag
Voornaamwoord als lijdend voorwerp (objeto directo)
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
- Más ...bijvoegelijk naamwoord... que (vergroten)
- Menos ...bijvoegelijk naamwoord...que (verkleinen)
- Tan ...bijvoegelijk naamwoord...como (net als)
Trappen van vergelijking
Slide 10 - Tekstslide
- El helado es más rico que el brócoli.
- El sambal es más picante que el tomate.
Más ...bijvoegelijk naamwoord... que (vergroten)
bijvoeglijke naamwoord
Slide 11 - Tekstslide
- El helado es menos sano que el brócoli.
- Este camarero es menos simpático que esa camarera
Menos ...bijvoegelijk naamwoord... que (verkleinen)
bijvoeglijke naamwoord
Slide 12 - Tekstslide
- El plato mexicano es tan rico como el plato italiano.
- Este camarero es tan simpático como esa camarera
Tan ...bijvoegelijk naamwoord... como (net zo ... als)
bijvoeglijke naamwoord
Slide 13 - Tekstslide
Beschrijvingen
Geef van de foto's op de volgende slides een beschrijving. Maak daarbij gebruik van de trappen van vergelijking (minstens 3 zinnen per foto)
Slide 14 - Tekstslide
Describe dos personas en la foto. Usa por lo menos tres veces los grados de comparación.
Slide 15 - Open vraag
Compara estos dos coches. Usa los grados de comparación.
Slide 16 - Open vraag
VERBO GUSTAR
---VERBO GUSTAR---
Slide 17 - Tekstslide
Gustar
Slide 18 - Tekstslide
Gustar
Gusta wordt gevolgd door:
een zelfstandig naamwoord enkelvoud óf door een werkwoord
me gusta cenar en un restaurante - me gustala música
Gustan wordt gevolgd door:
een zelfstandig naamwoord in het meervoud
me gustan las vacaciones (=de vakantie)
Slide 19 - Tekstslide
1. Schrijf 'gusta' of 'gustar' op.
2. Vertaal de zinnen
naar het Nederlands.
timer
5:00
Slide 20 - Tekstslide
Respuestas
1.
1. gusta basketbal
2. gustan honden
3. gusta koffie
4. gustan films
5. gusta feest
6. gusta middagdutje
7. gusta zonnebaden
8. gustan pinda's
9. gustan dagen met zon
10. gusta
Slide 21 - Tekstslide
Estar (zijn/zich bevinden)
Het werkwoord 'estar' betekent zijn, op de manier van
'ergens zijn' (periode 1)
Estoy en la escuela
Estoy en el cine
Estoy en el trabajo
Slide 22 - Tekstslide
Estar
Het werkwoord 'estar' wordt ook gebruikt bij het uitdrukken van een gemoedstoestand!
Estoy bien Het gaat goed met mij
Estoy feliz Ik ben gelukkig
Estoy nervioso /-a Ik ben zenuwachtig
¿Estás triste? Ben je verdrietig?
Estoy enfermo / -a Ik ben ziek
Slide 23 - Tekstslide
Nieuwe betekenis 'estar'
Met behulp van het werkwoord 'estar' kun je ook aangeven of je bepaald eten lekker vindt of niet: Het is lekker...
La pizza está rica.
El café está rico.
Los tomates están ricos.
Las gambas (=garnalen) están ricas.
Het woord 'rico' (=lekker) heeft vier vormen!!
rico/rica/ricos/ricas
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
¿Qué tal la comida?
Als je wilt aangeven hoe het eten heeft gesmaakt, kun je bijvoorbeeld zeggen: Het is lekker, het is koud, het is smakelijk, het is heerlijk, het is pikant... Of niet natuurlijk...