HOE gebruik je het woordenboek?

 Het woordenboek

en het alfabet
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Het woordenboek

en het alfabet

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
2) Ik ken het alfabet (weer).
3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
4)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
4) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het alfabet

Als iets op alfabetische volgorde staat, staat het op de volgorde van het alfabet. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde
boeren
baby
echo
kwik
eb
legende

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

DUS:
Je kijkt naar de eerste letter.
Zijn de eerste letters hetzelfde, dan kijk je naar de tweede:

Appel
Aardbei

Dus eerst aardbei, dan appel

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

en als de eerste 2 hetzelfde zijn
kijk je naar de derde letter:
aardbei
aandeel
aanvragen
Of je moet zelfs nog verder kijken!
aandeel - aanvragen - aardbei
De n is eerder dan de r, d is eerder dan v

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de woorden in alfabetische volgorde
Tafel
Thee
Theekopje
Pen
Toets

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de namen van je klasgenoten op alfabetische volgorde

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de volgende letters in alfabetische volgorde
A
VUW
B
UVW
C
UWV
D
WUV

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn na K de drie volgende letters in het alfabet?
A
H- I -J
B
L-M-O
C
P-Q-S
D
L-M-N

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?
A
tijdschrift, boek, krant
B
boek, krant ,tijdschrift
C
boek, tijdschrift, krant
D
krant, boek, tijdschrift

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe gebruik je een woordenboek?
1 De woorden staan op alfabetische volgorde. 

2 Je vindt in een woordenboek:
  • wat een woord betekent
  • hoe je het woord schrijft 
  • of het een de- of het- woord is
  • wat een uitdrukking betekent.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je zoekt het woord in de eenvoudigste vorm.

Wat betekent;
LENZEN ?
Staat het misschien in meervoud?
Wat is dan het enkelvoud?
LENS
Dat zoek je dan op.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij maakt schoon
Is een scheidbaar werk woord
Je zoekt op:
schoonmaken

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben flauwgevallen
??????
Wat herken ik?
vallen
wat is flauw?
Hoort het bij elkaar?
Gevallen komt van vallen.
FLAUWVALLEN opzoeken

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag..
Ik deel woordenboeken uit, daarmee gaan we zo een opdracht maken. 

Maar ik zal jullie eerst een paar minuten geven om een hoop onzin op te zoeken, want ik ken jullie ondertussen een beetje.. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

pak je woordenboek erbij
En zoek op: woordenboek

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 
Er staat een 'o' achter, 'woordenboek' is dus onzijdig, een het- woord

Er staat -en achter, het meervoud schrijf je dus zo: 'woordenboeken'

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je wilt het woord spectaculair opzoeken. Op welke pagina vind je dat?
A
op de pagina met soep en stoel
B
op de pagina met spelen en suiker

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoek in een woordenboek: 'spectaculair'.
Op welke bladzijde vind je het?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk goed of je niet te veel betaalt als je een nieuwe fiets koopt. De aanschafprijs moet niet te hoog zijn

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kijk goed of je niet teveel betaalt als je een nieuwe fiets koopt. De aanschafprijs moet niet te hoog zijn
A
je het tegenovergestelde ziet
B
het woord eerder wordt uitgelegd
C
het woord verderop wordt uitgelegd
D
je een bekend stukje in het woord ziet

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordraad-strategieën
- Synoniem
- Omschrijving
- Voorbeeld
- Tegenstelling
- Bekend woorddeel
- Woordenboek

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar hoe zoek je dan een woord op?

- Op alfabet
1. Eerste letter, tweede letter, enz.
2. Kijk linksboven en rechtsonder de bladzijde
- de basisvorm: héle werkwoord / simpele vorm
- enkelvoud

Slide 24 - Tekstslide

Rechtsbovenaan eerste woord, linksbovenaan laatste woord
- Hele werkwoord (infinitief), simpele vorm (gepeste = pesten), bloempje = bloem