Woordsoorten; ZN, BVN, LW, WW

Welkom

Woordsoorten


ZN, BVN, LW, WW
Nederlands
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Woordsoorten


ZN, BVN, LW, WW
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Uitleg woordsoorten
  2. Oefening woordsoorten
  3. Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.

  • kun je de woordsoorten ZN, BN LW en WW herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn. 

  • kun je de regels voor het schrijven van het BVN toepassen. 

  • kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in tekst benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

timer
1:30
Geef zoveel mogelijk voorbeelden
van zelfstandig naamwoorden.

Slide 4 - Woordweb

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een ‘naam’ aan ‘zelfstandigedingen.

  • Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen)
    Lady Gaga, Pluto, Samsung
  • Woorden voor concrete zaken
    tafel, laptop, toets
  • Woorden voor abstracte zaken
    twijfel, werk, grootte

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:

  • Je kan er een lidwoord voor zetten, ‘de’, ‘het’, ‘een’:
    de taart, het kopje, een stekker
  • Enkelvoud of meervoud
    taart – taarten, kopje – kopjes
  • Verkleinwoord
    taart – taartje, kop - kopje

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een

  • Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
  • Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 7 - Tekstslide

Bedenk bij ieder object een bijvoeglijk naamwoord (de blauwe/ronde knop).

Slide 8 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandige naamwoord.
    Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.

  • Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord;
    Een paarse krokodil – De krokodil is paars.

  • Heeft soms een verbogen vorm;
    Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket


  • Krijgt bij stoffen en materialen'-en' erachter;
    Het stalen kettingslot – de katoenen sok

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Stel een vraag om te ontdekken wat de bijvoegelijke naamwoorden zijn.
    Wat is/zijn + zelfstandig naamwoord?

Let op de spelling
  • De-woorden + e (ook bij een)
  • Het-woorden + e (bij een zonder e)
  • Stof en materialen + 'en'
    Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

Er zijn ook uitzonderingen! Kijk maar eens naar de voorbeelden:
  • de polyester trui
  • het plastic tasje
Je ziet dat deze stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden niet op -en eindigen. Dat komt meestal omdat het om nieuwere stoffen gaat, die de mens zelf heeft uitgevonden. De woorden ‘plastic’ en ‘polyester’ zijn daar voorbeelden van. We geven je nog wat voorbeelden:
  • het aluminium bootje
  • een nylon touw
  • de latex handschoenen

Slide 10 - Tekstslide

De gele, nieuwe bank
Een gele nieuwe bank
De lieve, zachte pandabeer
Een lieve, zachte pandabeer.
De blanke, jonge man.
Een blanke, jonge man
Het houten, warme bed.
Een houten, warm bed
Het volle, kleine zwembed.
Een vol, klein zwembad.

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden

  • Geven aan welke handeling, toestand, proces er in de zin centraal staat (doe-woord).

  • Geven aan in welke tijd een zin staan (vt - tt).

  • Passen zich altijd aan het onderwerp aan (ow ev dan ww in ev / ow mv dan ww in mv).

Slide 12 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 13 - Tekstslide

Noteer alle zelfstandig naamwoorden (ZN), alle bijvoeglijk naamwoorden (BVN), alle lidwoorden (LW) en alle werkwoorden (WW).

De nieuwe brugklasleerlingen zijn vorige week voor de introductie op school geweest. Het warme weer zorgde ervoor dat de klassen veel naar buiten gingen. Deze week zijn de lessen begonnen en moeten de leerlingen bij Nederlands direct een lange, saaie tekst ontleden.

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag!
  • Leerwerkboek A opdracht 1 tot en met 4

  • Hoofdstuk 2.1 pagina 35-38

  • Volgende week bij de start van de eerste les moeten de opdrachten af zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.

  • kun je de woordsoorten ZN, BN LW en WW herkennen en uitleggen wat de kenmerken zijn. 

  • kun je de regels voor het schrijven van het BVN toepassen. 

  • kun je zelfstandig de woordsoorten WW, ZN, BN en LW in tekst benoemen.

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd (concreet).

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op wat je het moeilijkste vond van deze les en leg uit waarom.

Slide 18 - Open vraag


Na deze uitleg, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen/bekijken
meer voorbeelden krijgen
mijn huiswerk maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 19 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Bijvoeglijk naamwoord

  • Het kan zelfstandig gebruikt worden als er voldoende context is;
    Ik wil een blauwe, geen groene.

  • Heeft vaak trappen van vergelijking;
    Deze is laag, die is lager en die het laagst.

  • Zijn soms afgeleid van een werkwoord.
    Blaffende honden bijten niet.

Slide 23 - Tekstslide