OA Didactiek BLOK 6 Lesdag 3

Moduul Didactiek - OA
BLOK 6 Lesdag 3
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Moduul Didactiek - OA
BLOK 6 Lesdag 3

Slide 1 - Tekstslide

De didactische vaardigheden van een
onderwijsassistent

Als onderwijsassistent ben jij veel bezig met de didactiek. De werkprocessen waarin didactiek van belang is, zijn:
P3-K1 - Uitvoeren van leeractiviteiten in overleg met de leraar.
  • P3-K1-W2 - Bereidt de uitvoering van leeractiviteiten voor.
  • P3-K1-W3 - Voert leeractiviteiten uit.
  • P3-K1-W4 - Biedt (specifieke) ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten aan.
Afhankelijk van waar je komt te werken, bied je ondersteuning bij het ontwikkelen en het uitvoeren van leeractiviteiten.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt in eigen woorden uitleggen wat didactiek is.
  • Je kunt een les voorbereiden met behulp van een didactische model (lesvoorbereidingsformulier).
  • Je kunt didactische keuzes die je maakt verantwoorden (onderbouwen)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is didactiek?

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld didactisch model

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld didactisch model

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent didactiek?
A
Vaardigheden die je nodig hebt om een ander iets bij te brengen
B
De onderwijskundige aanpak van de overdracht van kennis, vaardigheden en inzicht
C
Doelstelling en beginsituatie
D
Het organiseren van onderwijs

Slide 7 - Quizvraag

Wat is dan didactiek? Waarvoor zetten wij het in ?
A
Een studie, om rekenen beter te begrijpen
B
Bezig zijn met overdracht van kennis, vaardigheden en inzicht
C
Een manier waarop je studenten stuurt
D
Een veilige sfeer creëren in de klas

Slide 8 - Quizvraag

Waarom is Didactiek essentieel in het onderwijs? (2 antwoorden goed)
A
Om leerlingen te vermoeien
B
Om leerlingen zich veilig te laten voelen in de klas
C
Om leerlingen te helpen effectief te leren
D
Om leerlingen te helpen beter te presteren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is activerende didactiek?
A
Hoe je les moet geven
B
Hoe je leerlingen kan laten leren
C
hoe leerlingen kennis opdoen in de les
D
hoe leerlingen vaardigheden leren in de les.

Slide 10 - Quizvraag

Instructie
Les of leeractiviteiten 
Werkvormen
Leermiddelen
Het geven van een opdracht of het geven van uitleg.
De middelen en materialen die je gebruikt om iets te leren, zoals een telraam, werkboek, smartboard of Bosatlas.
Een voorbereide activiteit met het doel om kennis, vaardigheden of inzichten op te doen. Anders gezegd: een leeractiviteit is het gedrag van de lerende (de leerling) om een bepaald leerdoel te bereiken.
De manier waarop de leerkracht de onderwijsleersituatie vormgeeft, zoals een samenwerkingsvorm, een spelvorm of zelfstandig werken.

Slide 11 - Sleepvraag

Vakdidactiek
Algemene didactiek
Hierbij gaat het om de didactische aspecten rondom een bepaald vak. Bijvoorbeeld: welke leermiddelen passen het beste bij het bijbrengen van spellingsregels? Welke werkvormen lenen zich het beste voor het oefenen van de tafels (rekenen)
 Hierbij gaat het om algemene didactische aspecten zoals: Hoe leren mensen? Welke leermiddelen zijn er? Welke werkvormen bestaan er? Welke aanpak van kennis overbrengen, werkt het best?

Slide 12 - Sleepvraag

Een format waarin je per fase van de leeractiviteit de inhoud bedenkt. Deze ....................... vind je ook terug in de lesmethoden. Zo hoeft de leerkracht of
onderwijsassistent niet voor iedere les zelf een ..................... in te vullen.

Op de stippellijnen moet staan:


A
didactisch model
B
leermodel
C
lesmodel
D
educatief model

Slide 13 - Quizvraag

Leeractiviteiten zijn voorbereide activiteiten waarin het doel is
dat kinderen theorie, vaardigheden en inzichten opdoen.
Leeractiviteiten worden ook wel ..............................genoemd.

Op de stippellijn moet staan:


A
didactische activiteiten
B
coöperatieve leeractiviteiten
C
educatieve activiteiten
D
lesactiviteiten

Slide 14 - Quizvraag

Stelling 1: Kerndoelen in het onderwijs geven richting aan het leer- en
ontwikkelproces van de kinderen in het onderwijs.

Stelling 2: Hoe scholen de
kerndoelen willen bereiken, mogen ze NIET zelf weten.

A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Stelling 1: Als onderwijsassistent stel jij doelen, zodat de kinderen zich blijven
ontwikkelen en een gevarieerd onderwijsaanbod krijgen.

Stelling 2: De kerndoelen van het onderwijs neem een onderwijsassistent als uitgangpunt om de eigen didactische doelen te formuleren.



kerndoelen willen bereiken, mogen ze NIET zelf weten.

A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Bij het stellen van doelen is het belangrijk dat jij de doelen SMART-formuleert. Wat houdt een SMART-doel in?
A
Slimme doelen
B
Doelen die je evalueert
C
Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden
D
Snel, mooi, artistiek, reuze leuk en top!

Slide 17 - Quizvraag

Bevat een SMART doel een eindtijd?
A
Ja
B
Nee
C
Soms
D
Als jij dat fijn vindt

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Welke doelen zijn SMART? Sleep de doelen naar de juiste kolom. 
WEL SMART geformuleerd 
Niet SMART geformuleerd 
Aan het einde van de les kunnen de kinderen zelfstandig een (digitale) poster over het onderwerp maken.
Aan het einde van de les kunnen de kinderen aan de slag.

Slide 20 - Sleepvraag

S
M
A
R
T
Wat is er Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden aan dit doel: 'Ik zal voor het einde van deze week drie keer op tijd in de les verschijnen.'?
Sleep het juiste tekstje naar het juiste vakje...
'voor het einde van deze week'
'drie keer'
'op tijd in de les verschijnen'
Dit is een haalbaar doel.
Ik ben gemotiveerd genoeg.

Slide 21 - Sleepvraag

Doelen die je maakt in een lessituatie noemen we:
A
kerndoelen
B
didactische doelen
C
SLO-doelen
D
educatieve doelen

Slide 22 - Quizvraag

Didactische doelen zijn handvatten die jij inzet om de kinderen iets te leren. Je brengt kennis over, leert ze vaardigheden aan of geeft ze nieuwe inzichten. Deze handvatten gebruik jij ook om je lessen op de juiste manier te bouwen: gestructureerd en methodisch.

Hoe worden handvatten ook wel genoemd?
A
competenties
B
vaardigheden
C
instructies
D
attitude

Slide 23 - Quizvraag

Een 'schematisch weergegeven les' noem je ook wel....
A
Een antwoordmodel
B
Een didactisch model
C
Een fotomodel
D
Een globaal model

Slide 24 - Quizvraag

Binnen een didactisch model doorloop je verschillende stappen voor het maken van een les, dit zijn:
A
evalueren, reflecteren, beoordelen
B
beginsituatie, kern, slot
C
Beginsituatie, lesdoel, lesstof, evaluatie
D
warming-up, kern, slot

Slide 25 - Quizvraag

Waar in de didactische vormgeving maak je je lesplanformulier?
A
Didactisch concept
B
Didactisch model
C
Didactische werkvormen
D
Didactische begeleiding

Slide 26 - Quizvraag

Welk onderdeel zit er NIET in het didactisch model van Van Gelder?
A
Beginsituatie
B
Lesopbouw
C
Evaluatie
D
Materiaal

Slide 27 - Quizvraag

Waar in het didactisch model, staan "didactische werkvormen"?
A
Tegenover de beginsituatie
B
als onderdeel van de les/training
C
Bij de evaluatie
D
Onder de doelstelling

Slide 28 - Quizvraag

Wat is geen fase in het didactisch model
A
Evaluatie
B
Beginsituatiepeiling
C
modules
D
Doelstelling formuleren

Slide 29 - Quizvraag

Didactisch model:
wat moet er in het gele vak staan?
lesstof
?
A
Uitvoeren
B
Starten
C
Evaluatie
D
Organiseren

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord hoort niet in het 'didactisch model' bij het lesgeven
A
Evaluatie
B
Beoordelen
C
Lesdoel
D
Beginsituatie

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer gebruikt jij het didactisch model?
A
Bij de lesvoorbereiding.
B
Bij de lesvoorbereiding en lesuitvoering.
C
Bij de lesvoorbereiding, lesuitvoering en lesevaluatie.
D
Bij een projectweek organiseren.

Slide 32 - Quizvraag

Stelling 1: VE is een onderwijsvisie, gebaseerd op de leerpsychologie van Lev Vygotsky. De nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van de leerling.

Stelling 2: Bij deze visie wordt uitgegaan van het principe van de zone van naaste ontwikkeling. Dat betekent dat het kind ontwikkelbaar is.




kerndoelen willen bereiken, mogen ze NIET zelf weten.

A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Kenmerken ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) zijn:
A
De brede persoonsontwikkeling staat centraal
B
Het is een proces naar autonoom leren en de leerling zelf laten ontdekken wat het kan en (nog) niet kan.
C
De rol van de leerkracht en onderwijsassistent is coachen, observeren, reflecteren en dit gebruikt zij om het onderwijs vorm te geven.
D
De leerkracht en onderwijsassistent betrekt de leerling NIET bij didactische keuzes en stimuleert eigen initiatieven stimuleren.

Slide 35 - Quizvraag

De leerkracht en onderwijsassistent zijn dus beiden op de hoogte van de behoefte van de leerlingen, het tempo en hun motivatie. 
  1. Wat ze leren ervaren de leerlingen als nuttig.
  2. De nadruk ligt minder op didactiek en methodiek, maar de leerling staat centraal.
  3. In OGO wordt er gewerkt met thema’s. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen vijf kernactiviteiten die een basis leggen voor verdere leerprocessen. De activiteiten zijn:
- Spelactiviteiten
- Constructieve en beeldende activiteiten
- Gespreksactiviteiten
- Lees- en schrijfactiviteiten
- Reken- en wiskundige activiteiten

Slide 36 - Tekstslide

Stelling 1: Bij OGO staat niet de methodiek of de didactiek centraal, maar de leerling. Leerlinggerichte pedagogiek wordt gecombineerd met activerende didactiek.

Stelling 2: De leerkracht of onderwijsassistent is minder sturend, maar neemt vooral de rol van coach aan in het leerproces. Naast een coachende rol zal je veel observeren en reflecteren.

A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Handleiding
Tekstboek
Werkboek
Leermiddelen
Digitaal leersysteem
Hier in staat voor de leerkracht en onderwijsassistent
omschreven welke leerlijnen er worden behandeld in de methode en staat een omschrijving van elke les.  Er worden vaak ook tips gegeven voor de instructie van het  onderwerp.
Hier in staat de theorie die kinderen leren. Bij vakken als Taal, rekenen, aardrijkskunde of natuur wordt vaak een tekstboek gebruikt. Leerlingen vinden hierin de teksten, uitleg of leuke weetjes.
Hier in staan oefeningen. Leerlingen kunnen in theorie oefenen en herhalen. Door herhaling leren leerlingen de theorie beter en controleren ze zichzelf: begrijp ik wat ik heb gelezen?
Sommige reken- en taalmethodes worden nog aanvullende leermiddelen. Bijv. hedendaagse rekenmethodes bevatten vaak extra werkboekjes voor kinderen die meer ondersteuning nodig hebben en kinderen die bovenmaats presteren. Spellingsmethoden bieden bijvoorbeeld een spellingskaart als extra leermiddel, om de leerlingen te herinneren aan de spellingsregels.
Tegenwoordig wordt vaak het tekstboek en het werkboek vervangen door een onlineprogramma op een tablet of laptop. Kinderen werken dan niet
 meer op papier. In een digitaal leersysteem heeft de leerkracht vaak ook inzicht op de  
leerresultaten van kinderen. Wat zowel voor- als nadelen heeft. Hier leer je straks meer over.

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

Een goede voorbereiding van je les is zeker nodig. Een
methodische aanpak zorgt ervoor dat jouw les structuur krijgt en jij de juiste keuzes maakt. In een onderwijssituatie gebruik je daar een ........................................voor.

Op de stippellijn moet staan:
A
ontwikkelplan
B
activiteitenplan
C
lesvoorbereidingsmodel
D
visie op onderwijs

Slide 40 - Quizvraag

Een goed voorbereiding is het halve werk. Je start met de les
praktisch uit te werken. Hoe je dit doet hangt af van het concept en het daarbij passende didactisch model.

Een didactisch model is dus de praktische uitwerking van het didactisch
concept.

A
Deze uitspraak klopt
B
Deze uitspraak klopt niet
C
Deze uitspraak klopt gedeeltelijk

Slide 41 - Quizvraag

Voorbeelden van voorbereidingsmodellen zijn:
A
Instructie en begeleiding
B
ADI-model en didactisch model
C
methodische cyclus en activiteitenplan
D
ADI-model en DA-model

Slide 42 - Quizvraag

Richtlijn voor of informatie over hoe je iets moet doen. Een aanwijzing, een praktische handleiding.

Dit noem je:

A
Instructie
B
Handeling
C
Onderwijzen
D
Activiteit

Slide 43 - Quizvraag

Instructie geven is een belangrijke vaardigheid die jij als onderwijsassistent moet leren
Wanneer jij de leerlingen goed aan het werk kan zetten, ontstaat er geen verwarring, onrust of weerstand. Ze weten immers wat ze moeten doen, wat hun taak is, aan wélke eisen het werk moet voldoen.

Ook de mate van zelfstandigheid die van hun wordt verwacht is duidelijk: werken ze de opdracht individueel uit of in een werkgroepje.

Slide 44 - Tekstslide

Wanneer spreken we van een achterstand in de ontwikkeling?
  1. Vertel WAT de opdracht is. Bijvoorbeeld: je mag een schoteltje pakken en 3 verschillende kleuren verf op je schoteltje doen. Van mij krijg je een antwoordvel. Pak zelf een pen en noteer je naam bovenaan het antwoordvel.
  2. WAT moeten de leerlingen PRECIES doen? Bijvoorbeeld: de drie kleuren zijn primaire kleuren: rood, geel en blauw.
  3. WELK RESULTAAT verwacht jij? Bijvoorbeeld: je maakt mengt de drie primaire kleuren op een papier.
  4. HOE wil jij dat de leerlingen het aanpakken? Meng eerst de kleur geel met rood op papier en noteer op je antwoordvel welke kleur daar uitkomt. Meng daarna de kleur geel met blauw en noteer weer de uitkomst op je antwoordvel. Doe dit nogmaals met de kleur blauw en rood.
  5. WAAROM wil jij dat de leerlingen dit doen? Formuleer in eerste instantie kortetermijndoelen: bijvoorbeeld: ze leren (primaire) kleuren te mengen.
  6. HOELANG laat jij de leerlingen hier aan werken? Hoeveel TIJD? Wat doen ze als ze klaar zijn? Bijvoorbeeld: opruimen

Wat gebeurt er met de uitkomsten? Welke BEOORDELING past jij toe? Welke criteria? Volgende les bespreken? Met elkaar antwoorden delen? Hoe telt het mee? Bijvoorbeeld: Als je dit hebt gedaan, mag je jouw antwoordvel laten zien aan degene die naast jou zit. Of laat jij (de volgende les) een voorbeeld zien.

Slide 45 - Tekstslide

Stelling 1: Wil jij goede instructie geven, hoef jij niet per se veel kennis over het onderwerp of de handeling nodig te hebben.

Stelling 2: Instructie geven doe je over (nieuwe) opdrachten, handelingen
en / of activiteiten
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 46 - Quizvraag

Korte directie instructie

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Bij verlengde instructie geef je...
A
Aan alle kinderen nog extra uitleg
B
Aan kinderen die het nodig hebben extra uitleg
C
Aan elke kind apart nog extra uitleg
D
Extra opdrachten aan het kind.

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Link

Slide 51 - Link

Leerlingen worden actief aan het werk gezet met de leerstof.
Dit noem je?
A
Zelfstandig werken
B
Activerende werkvorm
C
Coöperatief leren
D
Actieve houding

Slide 52 - Quizvraag