les 3 medicijnnen 2

Verpleegtechnische vaardigheden 
 module  9  Les  3 medicijnen/ Farmacokinetiek 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Verpleegtechnische vaardigheden 
 module  9  Les  3 medicijnen/ Farmacokinetiek 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan medicatie toedienen
  1. Het juiste medicijn
  2. De juiste cliënt
  3. Het juiste tijdstip
  4. De juiste manier van toediening
  5. De juiste dosis

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 3 - Tekstslide

juiste cliënt, juiste medicijn, juiste hoeveelheid, juiste tijd, juiste vorm, juiste datum
waar let je op bij het delen
  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie
  3. Algemene of plaatselijke werking
  4. Doel van medicatie: Curatief, symptoombestrijding, substitutie, preventie, het stellen van een diagnose
  5. Dosering

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taken verpleegkundige
1. afspraken maken met de cliënt over welke ondersteuning
2. uitzetten medicijnen
3. aanreiken en/of toedienen van de medicijnen
4. registreren en aftekenen van de medicijnen
7. signaleren van knelpunten
8. evaluatie van de behandeling samen met de arts en cliënt

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van medicijnen
- preventief/profylactisch
- curatief/causaal
- symptomatisch (placebo)
- substitutie
- diagnostisch

Slide 6 - Tekstslide

Preventief/profylactisch = voorkomen van een ziekte (bijv. vaccinatie of middelen tegen wagenziekte)

curatief /causaal= bestrijden van de oorzaak dus behandeling (antibiotica keelontsteking)

symptomatisch= symptomen aanpakken bijv. ontstekingsremmende pijnstilling 

substitutie = aanvullen van tekorten (bijv. testosteron of insuline)

diagnostisch= om een diagnose te kunnen stellen bijv. radio actieve vloeistof bij een pet scan





Wat is een causale werking?
A
Het medicijn zorgt ervoor dat je niet ziek wordt
B
Het medicijn bestrijdt de oorzaak van de klachten.
C
Het medicijn werkt pijnstillen
D
Het medicijn heeft geen echt effect

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Profylactische therapie is:
A
neemt de oorzaak weg
B
bestrijd de (bij)verschijnselen van de ziekte
C
vervangen of aanvullen van een onmisbare stof
D
ter voorkoming van ziekte

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk medicijn spreek je van een profylactische werking
A
Paracetamol
B
Thyrax
C
Flagyl
D
Fraxiparine

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Risico's medicijngebruik
  • Bijwerkingen
  • Cumulatie---->
  • Interactie
  • Verslaving
  • Gewenning/tolerantie

Slide 10 - Tekstslide

Bijwerkingen:
Niet gewenste en schadelijke effecten van een geneesmiddel
waarvan de gebruikelijke dosering is gegeven

Cumulatie: Wanneer het middel te vaak
wordt gegeven is de vorige
dosis nog niet voldoende
uitgescheiden en stijgt de
plasmaconcentratie
vootdurend. Dan ontstaat
ophoping of cumulatie van
het geneesmiddel tot
toxische of zelfs lethale
dosis

interactie:
Een wisselwerking tussen medicijnen die tot verandering in de werking en bijwerkingen kunnen leiden

gewenning: Je lichaam went aan het medicijn en je hebt een steeds hogere dosis nodig om hetzelfde effect te ervaren.


Contra-indicatie
Een reden om het medicijn NIET te gebruiken omdat het medicijn een aandoening of ziekte verergert.
absoluut = absoluut niet geven

relatief = oppassen bij het geven

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bewust bent je van de bijwerkingen van medicijnen die u uitgeeft?
Oriëntatie:
A
Heel bewust, ik lees altijd de bijsluiter
B
Gemiddeld, ik weet de algemene bijwerkingen van een medicijn
C
Niet, pas bij symptomen zoek ik de bijsluiter op
D
overig

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Download de Farmaceutisch kompas ap of
 www. Apotheek.nl 
Meegenomen  medicijn op zoeken.
  1.  stofnaam en merk naam en soortnaam
  2. Wat de indicatie en contra indicatie is max 5
  3. Klasikaal delen of samen of alleen
iedereen zoekt er 2  op die je mee genomen hebt of deze medicatie:
Salofalk 3 gram 
Diclofenac Ret  50 mg
Naproxen 500 mg
Ezitimibe 10 mg
Losec 20 mg 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

transduraal betekent..
A
medicijnen via de anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een injectie
D
medicijnen via de mond

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke organen zijn betrokken bij de afbraak van medicijnen?
A
De lever en de nieren
B
De hersenen en de lever
C
De nieren en de hersenen
D
De huid en de darmen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk medicijn is géén NSAIDer?
A
Naproxen
B
Ibuprofen
C
Tramadol
D
Meloxicam

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke termen
  • Indicatie
  • Contra-indicatie
  • Verslaving
  • Gewenning
  • Cumulatie
  • Dosering
  • Bijwerkingen
  • Interactie

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies