Samenvatting en oefeningen Self Test grammatica Unit 3

FIVE grammar subjects
  1. Tegenwoordige tijd: Present simple / Present continuous 
  2. Tag questions (korte vragen).
  3. Bezittelijke voornaamwoorden.
  4. Toekomst (future): am/is/are+going to... en will/shall/won't
  5. Verleden tijd: 30 onregelmatige ww  f.e. buy-bought-kopen. CB p. 88 en 94

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

FIVE grammar subjects
  1. Tegenwoordige tijd: Present simple / Present continuous 
  2. Tag questions (korte vragen).
  3. Bezittelijke voornaamwoorden.
  4. Toekomst (future): am/is/are+going to... en will/shall/won't
  5. Verleden tijd: 30 onregelmatige ww  f.e. buy-bought-kopen. CB p. 88 en 94

Slide 1 - Tekstslide

PRESENT SIMPLE
GEWOONTES EN FEITEN 

+   hele werkwoord (+s) - >shitregel
?   do/does + hele werkwoord
-   don't/doesn't + hele werkwoord

It rains every week.y week.
Does it rain every week?
It doesn't rain every week.
 

signaalwoorden voor present simple:
every week, every month, always, usually, often

PRESENT CONTINUOUS
GEBEURT NU

+   am/is/are + werkwoord + ing
?   am/is/are [onderwerp] ww+ing
-   am/is/are + not + ww + ing

Look, it is raining. 
Is it raining now?
It isn't raining now.


signaalwoorden voor present continuous:
now, at the moment, right now, listen, look. 

Slide 2 - Tekstslide

Don't lend Joan money.
She never (return)........it.
A
present continuous = is returning
B
present simple=returns
C
present simple = return

Slide 3 - Quizvraag

He (sign up) .........for the sponsored run at the moment.
A
Present Continuous= are signing up
B
present continuous= is signing up
C
present simple= signs up

Slide 4 - Quizvraag

The bargain sale (take place)........right now.
(Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op in pc of ps)

Slide 5 - Open vraag

My mum often (treat).....me to lunch in a restaurant.
(Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op in pc of ps)

Slide 6 - Open vraag

(Clean up) ..........Ryan sometimes .......his room himself?
(Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op in pc of ps)

Slide 7 - Open vraag

No, Jake is not at home.
He (raise)........for disabled people.
(Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op in pc of ps)

Slide 8 - Open vraag

My / mine / of mine 
1. It's my dog (Het is mijn hond)
2. It's mine. (Het is die van mij)
3.  It's a dog of mine (Het is een hond van mij)

Leer de bezittelijke voornaamwoorden uit je hoofd!!
Zie CB p. 93
Zie volgende slide, zorg dat je de rijtjes kunt dromen :). 

Slide 9 - Tekstslide

LEER DEZE RIJTJES UIT JE HOOFD CB p. 93
my         mine         of mine
your      yours.       of yours
her         hers          of hers 
his          his.            of his
its           -                  -
our         ours           of ours
their      theirs        of theirs

Slide 10 - Tekstslide

(van jou)
That brother...........is really popular.
A
your
B
yours
C
of yours

Slide 11 - Quizvraag

(van mij)
Can you return those books, please? They are .......
A
my
B
of mine
C
mine

Slide 12 - Quizvraag

(haar)
I like Miss Crump, but I hate.....lessons.

Slide 13 - Open vraag

(van hun)
Which car is.......? The black one or the white one?

Slide 14 - Open vraag

(ons)
Perhaps............plan is a bit crazy.

Slide 15 - Open vraag

(van hem)
I don't like that boring newsletter.......

Slide 16 - Open vraag

(zijn)
My mother is strict, but........mother is even worse.

Slide 17 - Open vraag

(van ons)
Jason is a really good friend.......

Slide 18 - Open vraag

FUTURE MET 'GOING TO'
+   am/is/are + going to + hele ww.
?   am/is/are [onderwerp] + going to + hele ww
-   am/is/are + not going to + hele ww

Examples:
+We are going to see a movie.
?Are we going to see a movie?
-We aren't going to see a movie.

Slide 19 - Tekstslide

Mike gaat ons morgen niet helpen.
(gebruik future: to be going to)
A
Mike not going to help us tomorrow.
B
Mike isn't going to help us tomorrow.
C
Mike are not going to help us tomorrow.
D
Mike isn't going to helping us tomorrow.

Slide 20 - Quizvraag

Gaan jullie je kamer opruimen?
(gebruik future: to be going to)
A
Are you cleaning your room?
B
Do you clean your room?
C
Are you going to clean your room?
D
Is you going to clean your room?

Slide 21 - Quizvraag

Het evenement vindt volgende maand plaats.

Slide 22 - Open vraag

Ik ga niet in de supermarket werken.

Slide 23 - Open vraag

Jill gaat haar geld uitgeven aan een nieuw computerspel.

Slide 24 - Open vraag

Begint hij morgen met zijn nieuwe baan?

Slide 25 - Open vraag

We ontmoeten hem morgen niet bij het station maar bij de bushalte.

Slide 26 - Open vraag

FUTURE MET 'WILL / SHALL / WON'T'
+ will + hele werkwoord => I will (I'll) help you in a minute. 
- won't + hele werkwoord => Sorry, I won't help you.
?  Shall + hele werkwoord => Shall I help you? (Shall gebruiken bij I en we)
? Will + hele werkwoord => Will you help me? (Will gebruiken bij she, he, it, you, they)

Slide 27 - Tekstslide

Fill in: Shall, will or won't

...........you fill in the application form?
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 28 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

Forget it! It........happen.


A
will
B
shall
C
won't

Slide 29 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

Why not? You ...........like this job.
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 30 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

I'm sure you.........earn lots of money.
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 31 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

Ok, I...........do it.
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 32 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

..........we spend all our money on clothes?
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 33 - Quizvraag

Fill in: Shall, will or won't

We're so busy. We ...........have time to go to the sale.
A
Will
B
Won't
C
Shall

Slide 34 - Quizvraag

Korte vragen: maak ze in 2 stappen 
IT IS SNOWING, ISN'T IT? 
stap 1: Wat staat er in de hoofdzin? -> positief hulpwerkwoord
stap 2:  herhaal negatief hulpwerkwoord en onderwerp.
 

SHE LIKES SILENCE, DOESN'T SHE?
stap 1: Wat staat er in de hoofdzin? -> positief hoofdwerkwoord
stap 2: herhaal negatieve vorm van 'to do' en onderwerp.




hulpwerkwoor-den zijn: 
  • am/is/are
  • can
  • have
  • to do
  • will


geen hulpww aanwezig?
gebruik dan:
een vorm van 'to do' in tag


Slide 35 - Tekstslide

Welke 'question tag' hoort hierbij?
He works on Saturday,........?

(works = is geen hulpwerkwoord)
A
isn't he?
B
doesn't he?
C
is he?
D
does he?

Slide 36 - Quizvraag

Welke 'question tag' hoort hierbij?
You can't help me now, ........?

(can = is een hulpwerkwoord)
A
can you?
B
do you?
C
can't you?
D
don't you?

Slide 37 - Quizvraag

Welke 'question tag' hoort hierbij?
Susie doesn't go to the bargain sales,..........?

(do = een hulpwerkwoord)

Slide 38 - Open vraag

Michael wasn't born here,...........?

(to be = een hulpwerkwoord)

Slide 39 - Open vraag

Your brothers are really crazy, ..........?

(to be = hulpwerkwoord)

Slide 40 - Open vraag

He hasn't got any cash,........?

(have = hulpwerkwoord)

Slide 41 - Open vraag

We don't know Black Friday in Holland,..........?

(do = hulpwerkwoord)

Slide 42 - Open vraag

She isn't keen on morning shifts,..........?

(to be = hulpwerkwoord)

Slide 43 - Open vraag

30 Onregelmatige werkwoorden
LEARN THEM BY HEART!
MAKE SURE YOU CAN DREAM 30 IRREGULAR VERBS of 
CB PAGES 88 + 94
For example: 
Buy - bought (kopen - kocht)
Be - was/were (zijn - was/waren)
etc......

Slide 44 - Tekstslide