Week 44: Grammatica woordsoorten de Brug + h1

Wat gaan we vandaag doen?
1. stillezen
2. planner met elkaar doornemen
3. 2 opdrachten de brug verder maken + nakijken (10 minuten)
4. uitleg wederkerend voornaamwoord
5. evt. aan de slag met opdrachten H1
timer
10:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
1. stillezen
2. planner met elkaar doornemen
3. 2 opdrachten de brug verder maken + nakijken (10 minuten)
4. uitleg wederkerend voornaamwoord
5. evt. aan de slag met opdrachten H1
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Planner
Toets einde v.d. periode: voor een cijfer! 
Formatieve toets halverwege: telt niet mee! Is voor jezelf

Wil je meer cijfers? Dat kan. Geef dat deze week bij me aan. Dan kan je deze periode 2 so-cijfers krijgen. Je krijgt dan een cijfer voor:
1. boekopdracht 2
2. so H2 woordenschat + spellen 
Initiatief daarvoor komt dus bij jou vandaan! 


Slide 2 - Tekstslide

Schaam jij je niet? 
Heb je je verslikt?
We hebben ons gewassen.
Ik had het me heel anders voorgesteld.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw)
Een wederkerend voornaamwoord is me, je, zich etc. Het is een woord dat je altijd gebruikt in combinatie met een wederkerend werkwoord, bijvoorbeeld: zich haasten, zich verantwoorden, zich vergissen. Het wederkerend voornaamwoord is altijd gekoppeld aan het onderwerp (antecedent) van de zin. Ze horen dus bij elkaar.

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw)

Dit zijn de woorden elkaar, elkander en mekander.

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag 
Denk jij dat Jos zich zo'n iPhone kan veroorloven of is die te duur voor hem? 

Jij = persoonlijk voornaamwoord
zich = wederkerend voornaamwoord
hem = persoonlijkvoornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag 
  • Maak opdracht 1 t/m 3
  • Kijk de opdrachten na 

De opdrachten die je niet af hebt én het nakijken, zijn huiswerk van deze week. 

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag 
Ik heb me vergist bij de berekening van mijn reiskosten

ik = persoonlijk voornaamwoord
me = wederkerend voornaamwoord
mijn = bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Woordsoorten van a tot z

Slide 10 - Tekstslide

Woordsoorten die je moet kennen:
  • lidwoorden: bepaald en onbepaald
  • werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
  • zelfstandige naamwoorden: abstract, concreet en eigennaam
  • voorzetsel
  • bijvoeglijk naamwoord
  • bijwoord
  • voornaamwoorden: aanwijzend, vragend, persoonlijk, bezittelijk, onbepaald, wederkerend en wederkerig.

Slide 11 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)


Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
Kijk hier voor voorbeelden.

Slide 12 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke wat (voor een)

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

Slide 14 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.


Slide 15 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord(onbep.vnw)
Een onbepaald voornaamwoord is alles, iets, iedereen, alle, allen, vele, velen. Het is een woord dat verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is. Je kunt dit voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Slide 16 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 17 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 18 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 22 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 23 - Quizvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 24 - Quizvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 25 - Quizvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 27 - Quizvraag


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 28 - Quizvraag


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 29 - Quizvraag


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 30 - Quizvraag

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 31 - Quizvraag