staal groep 5 blok 3 week 2 les 4 woorden met 3 categorieën

Spelling blok 7 week 1 les 1
Je leert woorden schrijven met drie categorieën
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 4,5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling blok 7 week 1 les 1
Je leert woorden schrijven met drie categorieën

Slide 1 - Tekstslide

Woorden van het uw-rijtje
-uw                                     -zenuw
-duw                                  -zwaluw
-ruw
-schuw
-sluw
-schaduw
-waarschuw

Slide 2 - Tekstslide

Woorden van het uw-rijtje

Slide 3 - Woordweb

welke categorieën zitten in deze woorden?

Slide 4 - Tekstslide

Welke twee categorieën?
verhuizen
A
langermaakwoord
B
hakwoord
C
voorvoegsel
D
klankgroepenwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welke twee categorieën?
najaar
A
klankgroepenwoord
B
hakwoord
C
langermaakwoord
D
achtervoegsel

Slide 6 - Quizvraag

Welke twee categorieën?
handboeien
A
hakwoord
B
langermaakwoord
C
aai-ooi-oei-woord
D
achtervoegsel

Slide 7 - Quizvraag

We oefenen eerst met het klankgroepenwoord
1. malle

2. de slagerij

3. de oudtante


Slide 8 - Tekstslide

Woorden met 3 categorieën
Afspraken:
1. Je noemt de categorieën van links naar rechts
2. Als het een verkleinwoord is, zeg je eerst: verkleinwoord. Grondwoord is.....En dan ga je van links naar rechts de categorieën zeggen. 

Slide 9 - Tekstslide

Woorden met 3 categorieën
1. de verzameling                     ver=voorvoegsel  zame=klankgroepenwoord
                                                                                                   ling= zingwoord
2. het bedankje                  verkleinwoord  be=voorvoegsel   dank=plankwoord   

Afspraken:
1. Je noemt de categorieën van links naar rechts.
2. Als het een verkleinwoord is, zeg je eerst: verkleinwoord. Grondwoord is.....En dan ga je van links naar rechts de categorieën zeggen. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 14 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 15 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 16 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 18 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 20 - Open vraag

Welke drie categorieën zitten er in dit woord?
A
oor-woord
B
luchtwoord
C
hakwoord
D
achtervoegsel

Slide 21 - Quizvraag

Uitleg juiste antwoord
               voorzichtig

Van links naar rechts:
voor= oor-woord             zicht=luchtwoord          ig=achtervoegsel

Slide 22 - Tekstslide

Kun je de twee afspraken bij woorden met drie categorieën nu noemen?
A
ja
B
nee
C
ik weet er één

Slide 23 - Quizvraag

Goed gewerkt!
We gaan de komende dagen verder oefenen met woorden met drie categorieën. 

Slide 24 - Tekstslide