Het verschil tussen beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen

Het verschil tussen beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het verschil tussen beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je het verschil tussen beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet je al over betrekkelijke bijzinnen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn betrekkelijke bijzinnen?
Een betrekkelijke bijzin is een zin die begint met een betrekkelijk voornaamwoord. Bijvoorbeeld: 'De man die daar loopt, is mijn broer.'

Slide 4 - Tekstslide

Leg kort uit wat betrekkelijke bijzinnen zijn en geef een voorbeeld.
Wat zijn beperkende bijzinnen?
Een beperkende bijzin beperkt de betekenis van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Bijvoorbeeld: 'De man die een bril draagt, is mijn broer.'

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat beperkende bijzinnen zijn en geef een voorbeeld.
Wat zijn uitbreidende bijzinnen?
Een uitbreidende bijzin geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Bijvoorbeeld: 'Mijn broer, die een bril draagt, is een professor.'

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat uitbreidende bijzinnen zijn en geef een voorbeeld.
Hoe herken je beperkende bijzinnen?
Een beperkende bijzin bevat informatie die noodzakelijk is om het zelfstandig naamwoord te identificeren. Bijvoorbeeld: 'De man die een bril draagt, is mijn broer.'

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit hoe je beperkende bijzinnen kunt herkennen en geef een voorbeeld. Laat de leerlingen oefenen met het herkennen van beperkende bijzinnen.
Hoe herken je uitbreidende bijzinnen?
Een uitbreidende bijzin bevat informatie die niet noodzakelijk is om het zelfstandig naamwoord te identificeren. Bijvoorbeeld: 'Mijn broer, die een bril draagt, is een professor.'

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit hoe je uitbreidende bijzinnen kunt herkennen en geef een voorbeeld. Laat de leerlingen oefenen met het herkennen van uitbreidende bijzinnen.
Wat is het verschil?
Het verschil tussen beperkende en uitbreidende bijzinnen is dat een beperkende bijzin noodzakelijke informatie geeft, terwijl een uitbreidende bijzin extra informatie geeft.

Slide 9 - Tekstslide

Leg het verschil tussen beperkende en uitbreidende bijzinnen uit en geef voorbeelden.
Waar staan beperkende bijzinnen?
Beperkende bijzinnen staan meestal direct achter het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Bijvoorbeeld: 'De man die een bril draagt, is mijn broer.'

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit waar beperkende bijzinnen meestal staan en geef een voorbeeld.
Waar staan uitbreidende bijzinnen?
Uitbreidende bijzinnen staan meestal tussen komma's en achter het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Bijvoorbeeld: 'Mijn broer, die een bril draagt, is een professor.'

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit waar uitbreidende bijzinnen meestal staan en geef een voorbeeld.
Oefenen met beperkende en uitbreidende bijzinnen
Geef een aantal zinnen en laat de leerlingen bepalen of het beperkende of uitbreidende bijzinnen zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen oefenen met het herkennen van beperkende en uitbreidende bijzinnen.
Waarom is het belangrijk om het verschil te kennen?
Het is belangrijk om het verschil tussen beperkende en uitbreidende bijzinnen te kennen, omdat het kan helpen bij het begrijpen van zinnen en het schrijven van teksten.

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit waarom het belangrijk is om het verschil tussen beperkende en uitbreidende bijzinnen te kennen.
Samenvatting
Beperkende bijzinnen beperken de betekenis van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, terwijl uitbreidende bijzinnen extra informatie geven. Beperkende bijzinnen staan meestal direct achter het zelfstandig naamwoord, terwijl uitbreidende bijzinnen tussen komma's staan en achter het zelfstandig naamwoord. Het is belangrijk om het verschil te kennen voor het begrijpen en schrijven van teksten.

Slide 14 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.