Chapitre 5 l'article partitif

l'article partitif / het delend lidwoord
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

l'article partitif / het delend lidwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het delend lidwoord in het Frans?

Slide 2 - Open vraag

Wat zijn de delende lidwoorden?
A
le / la / l' / les
B
un / une / des
C
à, au, aux
D
du / de la / de l' / des

Slide 3 - Quizvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
Ik eet kaas.              Je mange _____ fromage.
Ik eet pizza.             Je mange _____ pizza.
Ik drink water.        Je bois ______ eau.
Ik eet spinazie.       Je mange ______ épinards.

Slide 4 - Tekstslide


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
een hoeveelheid / een ontkenning?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
het delend lidwoord verandert in de/d'
D
het delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 5 - Quizvraag

Vul het juiste lidwoord in:
Je bois un litre ____ eau
J'ai acheté un kilo _____ fromage.
Il a mangé beaucoup _____ viande. 
Je voudrais un verre ______ vin blanc.
Je ne mange pas ________ poisson.
Je ne bois pas __________ alcool.
Il ne veut pas ___________ légumes.

Slide 6 - Tekstslide


Zij eet veel vlees.
A
Elle mange beaucoup de la viande.
B
Elle mange beaucoup de viande.
C
Elle mange beaucoup du viande.
D
Elle mange beaucoup la viande.

Slide 7 - Quizvraag


Vertaal: Ik eet wortels
A
Je mange de la carotte
B
Je mange les carottes
C
Je mange des carottes

Slide 8 - Quizvraag


Hij eet chocolade.
A
Il mange chocolat.
B
Il mange du chocolat.
C
Il mange le chocolat.

Slide 9 - Quizvraag


Wij drinken koffie.
A
Nous buvons café.
B
Nous buvons du café.
C
Nous buvons le café.

Slide 10 - Quizvraag


Hij heeft een glas water besteld.
A
Il a commandé un verre d'eau.
B
Il a commandé un verre de l'eau.
C
Il a commandé l'eau.
D
Il a commandé un verre eau.

Slide 11 - Quizvraag


Welk zin is correct?

A
Je voudrais un kilo des pommes.
B
Je voudrais un kilo de pommes.
C
Je voudrais un kilo pommes.
D
Je voudrais un kilo d'pommes.

Slide 12 - Quizvraag


Ik drink een liter cola per dag.
A
Je bois un litre le coca par jour.
B
Je bois un litre de coca par jour.
C
Je bois un litre du coca par jour.
D
Je bois un liter d'coca par jour.

Slide 13 - Quizvraag


Na de werkwoorden aimer, préférer, adorer et détester:
A
staat het delend lidwoord
B
staat er niets
C
staat het lidwoord le, la, l' of les

Slide 14 - Quizvraag

Ik hou van cola.
A
J'aime le coca.
B
J'aime du coca.
C
J'aime de coca.

Slide 15 - Quizvraag

Ik drink cola.
A
Je bois du coca.
B
Je bois le coca.
C
Je bois de coca.

Slide 16 - Quizvraag


Zij eten vis maar ik heb een hekel aan vis.
A
Ils mangent du poisson mais moi, je déteste le poisson.
B
Ils mangent le poisson mais moi je déteste du poisson.
C
Ils mangent le poisson mais moi je déteste le poisson.

Slide 17 - Quizvraag



'Ik wil drie hamburgers.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je veux trois des hamburgers
B
Je veux trois hamburgers.

Slide 18 - Quizvraag



'Ik ontbijt met kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je déjeune avec du fromage.
B
Je déjeune avec le fromage.

Slide 19 - Quizvraag



'Wil je kip?'
Delend lidwoord gebuiken? Ja!

Maar wel: du, de, de la, of des.
Waar kijk je naar?
A
Tu veux du poulet ?
B
Tu veux des poulet ?
C
Tu veux de la poulet ?
D
Tu veux de l'poulet ?

Slide 20 - Quizvraag



'Heb je jam gegeten?'
Kies het juiste antwoord.
A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 21 - Quizvraag



'Heb je de jam gegeten?'
Kies het juiste antwoord.
Let op!
A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 22 - Quizvraag



'Ik ontbijt met kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je déjeune avec du fromage.
B
Je déjeune avec le fromage.

Slide 23 - Quizvraag



'Op de markt koop ik kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Au marché, j'achète du fromage.
B
Au marché, j'achète le fromage.

Slide 24 - Quizvraag



'Ik heb de kaas opgegeten.'
Kies de juiste vertaling
(staat er een lidwoord? Ja!)
A
J'ai mangé le fromage.
B
J'ai mangé du fromage.

Slide 25 - Quizvraag



'Na een hoeveelheidswoord gebruik je altijd: de of d'.
A
Goed
B
Fout.

Slide 26 - Quizvraag



'Na een ontkenning krijg je in het frans 'de' of 'd''.
A
Goed
B
Fout.

Slide 27 - Quizvraag



'Er is geen olie meer.'
Kies de juiste vertaling. (ontkenning en delend lidwoord)
A
Il n'y a plus d'huile.
B
Il n'y a plus de l'huile.

Slide 28 - Quizvraag



'Ik wil een kilo appels'

Kies de juist vertaling.
A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 29 - Quizvraag



Na getallen gebruik je geen delend lidwoord. Bijvoorbeeld:
drie appels = trois pommes
A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 30 - Quizvraag


Na de werkwoorden aimer, préférer en détester gebruik je altijd het bepaald lidwoord:
le, la of les
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag


Aimer, préférer en détester
'ik houd van kip'
choississez la bonne traduction
A
J'aime du poulet.
B
J'aime le poulet.

Slide 32 - Quizvraag


Aimer, préférer en détester
'ik houd van de hamburgers van MacDonalds'
choississez la bonne traduction
A
J'adore les hamburgers de McDo.
B
J'adore des hamburgers de McDo.

Slide 33 - Quizvraag