E&O - P3 - Hoofdstuk 2

Klantvriendelijk & representatief 
  • Wat is klantvriendelijk zijn? 
  • Wat betekend representatief? 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Klantvriendelijk & representatief 
  • Wat is klantvriendelijk zijn? 
  • Wat betekend representatief? 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat zou jij doen om klantvriendelijk over te komen?

Slide 3 - Open vraag

Volgorde van klant ontvangen. 
  • Begroeten (aankijken).
  • Vraag waar je de klant bij kan helpen.
  • Klant helpen
  • Kan je nog wat anders aanbieden (extra verkopen)?
  • Bedank de klant voor de aankoop
  • Wens de klant een fijne dag!

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent
representatief?

Slide 5 - Woordweb

Representatief
Niet representatief

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de afbeeldingen naar het juiste hokje. Is het wel of niet representatief?
Wel representatief
Niet representatief

Slide 7 - Sleepvraag

Een secretarieel moet representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’?

A
Dat je aardig en klantvriendelijk bent
B
Dat je de omgangsregels die gelden in het bedrijf kunt toepassen.
C
Dat je het bedrijf en alle medewerkers goed kent.
D
Dat je met je uiterlijk en gedrag laat zien dat je bij het bedrijf hoort.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is voor een secretarieel medewerker (vrouw) niet representatief?

A
Lichte make up.
B
Lang haar opgestoken.
C
Korte kunstnagels.
D
Veel parfum.

Slide 9 - Quizvraag

Geef aan of de stellingen juist of onjuist zijn.
Stelling I Bedrijfskleding kan de veiligheid van
het personeel vergroten.
Stelling II Bedrijfskleding zorgt ervoor dat
personeel herkenbaar is.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 10 - Quizvraag

goed communiceren 
Als je op een goede manier communiceert, lukt het om jouw boodschap zo over te brengen dat de ander deze begrijpt. Goed communiceren doe je zo:

  • Zorg dat verbale en non-verbale communicatie met elkaar kloppen.
  • Toon respect voor de ander.
  • Luister actief.
  • Kies het communicatiemiddel dat past bij de ander.
  • Kies het communicatiemiddel dat past bij de situatie.

Slide 11 - Tekstslide

1. verbaal: met woorden

Mondelinge communicatie: je praat en luistert, bijvoorbeeld in een gesprek, via de telefoon of via Skype.

Schriftelijke communicatie: je schrijft en leest, bijvoorbeeld via e-mail, WhatsApp, een gebruiksaanwijzing of een werktekening.

2. non-verbaal: met gebaren, houding en stem (bijvoorbeeld hard of zacht).

In situaties waarin verbaal en non-verbaal elkaar tegenspreken, geloven mensen eerder de non-verbale boodschap. Bijvoorbeeld: als iemand stampvoetend zegt 'Ik ben helemaal niet boos', denken de meeste mensen dat die persoon wél boos is.


1. verbaal: met woorden
Mondelinge communicatie: je praat en luistert, bijvoorbeeld in een gesprek, via de telefoon of via Skype. Schriftelijke communicatie: je schrijft en leest, bijvoorbeeld via e-mail, WhatsApp, een gebruiksaanwijzing of een werktekening. 
2. non-verbaal: met gebaren, houding en stem (bijvoorbeeld hard of zacht).
In situaties waarin verbaal en non-verbaal elkaar tegenspreken, geloven mensen eerder de non-verbale boodschap. Bijvoorbeeld: als iemand stampvoetend zegt 'Ik ben helemaal niet boos', denken de meeste mensen dat die persoon wél boos is. 

Slide 12 - Tekstslide

NON-VERBAAL
  • Lichaamstaal
  • Houding
  • Gezichtsuitdrukking
  • Kleding
  • Geur
  • Hóé je het zegt

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Lucas stuurt een briefje naar Dilara
A
verbaal
B
non-verbaal

Slide 15 - Quizvraag

Een kenmerk van een formeel gesprek is:
A
Het is een gezellig praatje
B
Het is vooraf nooit duidelijk hoe lang het duurt
C
Het is een serieus gesprek
D
Er word nooit iets opgeschreven over gemaakte afspraken.

Slide 16 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

- Zakelijke gesprekken
- Op je werk
- U/uw

Informeel taalgebruik

- Privé gesprekken
- Tussen vrienden onderling
- Je/jij

Slide 17 - Tekstslide

Formeel taalgebruik gebruik je bij....
A
het werken als doktersassistent
B
het kletsen met vriendinnen

Slide 18 - Quizvraag

Een zakelijk telefoongesprek is
A
Formeel
B
Informeel

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een formeel gesprek?
A
telefoongesprek met je moeder
B
intakegesprek voor het MBO
C
chatten met vrienden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is informeel taalgebruik?
A
Taal gebruiken die je met je baas spreekt
B
Praten met bijvoorbeeld u, en nette woorden
C
Praten op een correcte manier.
D
Taal gebruiken zoals je gewend bent met familie of vrienden onder elkaar

Slide 21 - Quizvraag

Opdracht
Maken de opgaves in het boek 2.01 t/m 2.08

Slide 22 - Tekstslide