Woordenschat H5 KGT

Woordenschat 
Hoofdstuk 5 - KGT

Doel van de les:
Je leert bekende woorddelen van onbekende woorden vinden.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 
Hoofdstuk 5 - KGT

Doel van de les:
Je leert bekende woorddelen van onbekende woorden vinden.

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij:
woorden die zijn samengesteld uit twee woorden. Bijvoorbeeld: prijsverhoging. Je kent het woord prijs en het woord verhoging. Prijsverhoging betekent dus dat de prijs omhooggaat.
woorden met een voorvoegsel.
on- = niet, zonder. Onverkoopbaar betekent dus: niet verkoopbaar.
her- = opnieuw, nog een keer. Hergebruiken betekent dus: nog een keer gebruiken.
woorden met een achtervoegsel.
-loos = zonder. Smakeloos betekent dus: zonder smaak.
-vol = met veel. Smaakvol betekent dus: met veel smaak.







Slide 2 - Tekstslide

Vul om de beurt de woordslang aan:
webwinkel - winkelwagen - wagenpark - .......

Slide 3 - Open vraag

1. De verlichting in het winkelcentrum is sfeervol.

Wat is de betekenis van sfeervol?

Slide 4 - Open vraag

2. Jongeren zijn een interessante doelgroep voor reclamemakers.
Wat is de betekenis van doelgroep?

Slide 5 - Open vraag

3. De herinrichting van mijn slaapkamer was een hele klus.
Wat is de betekenis van herinrichting?

Slide 6 - Open vraag





Je gaat nu 15 minuten aan de slag met de opdrachten in het boek!

Slide 7 - Tekstslide

(de) aanschaf =
A
kopen
B
(de) aankoop
C
ondertussen
D
gebruiken

Slide 8 - Quizvraag

aanschaffen =
A
aankopen
B
betalen
C
meenemen
D
ophalen

Slide 9 - Quizvraag

verstrijken =
A
ophouden
B
wegnemen
C
voorbijgaan
D
stopzetten

Slide 10 - Quizvraag

inmiddels =
A
straks
B
ondertussen
C
degelijk
D
nooit

Slide 11 - Quizvraag

een kat in de zak kopen =
A
iets wegbrengen
B
een boodschap doen
C
iets verkopen
D
een miskoop, een verkeerde koop doen

Slide 12 - Quizvraag

impuls =
A
nieuw
B
prikkel
C
opwelling
D
goed

Slide 13 - Quizvraag

De volgende begrippen moet je kennen aan het einde van deze paragraaf
(de) aanschaf = (de) aankoop
aanschaffen = kopen
afrekenen = betalen
begaan = doen
een kat in de zak kopen = een miskoop, een verkeerde koop doen
er een nachtje over slapen = niet meteen een beslissing nemen
er knaagt iets = een vervelend gevoel hebben
impuls = opwelling, iets doen zonder eerst na te denken
inmiddels = ondertussen
realiseren = beseffen, beginnen te weten
(de) situatie = toestand
toepassen = gebruiken
verstrijken = voorbijgaan

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
Hoofdstuk 5, paragraaf woordenschat af.

Succes!

Slide 15 - Tekstslide