14 Samenstellingen

14 Samenstellingen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

14 Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.
timer
5:00
Starttaak: 
1. Kijk om je heen. Welke dingen hebben namen die samenstellingen zijn? Schrijf er zoveel mogelijk op.
2. Kijk nog eens goed naar de samenstellingen die je hebt opgeschreven. Zijn er woorden bij waarvan je de spelling niet zeker weet?

Slide 2 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie samenstellingen
Dinsdag: Paasviering
Vrijdag:Werkles

Weektaak 18 april
Leren: hoofdstuk 14
Maken: 1 t/m 4, 6 t/m 9 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet ik hoe je een samenstelling schrijft
  • kan ik zelf correcte samenstellingen maken en fouten verbeteren.
  • kan ik uitleggen hoe de betekenis van een tekst of woord kan veranderen door fouten met samenstellingen.


  • kan ik nieuwe voorbeelden van correcte of foutieve samenstellingen vinden en bedenken.

Slide 4 - Tekstslide


Samenstelling  
twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt


Kijk samen naar de samenstellingen die jullie hebben genoteerd. Welke regels hebben jullie voor jullie samenstellingen  gebruikt?
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Theorie: tussen -(e)n
  • Basisregel = als het eerste deel van de samenstelling:
  • een zelfstandig naamwoord is en
  • alléén een meervoud heeft op -n of -en.....................
  •                                    dan schrijf  je +(e)n.

eik + boom = eikenboom                            kat + bak = kattenbak        
blinde + school = blindenschool            krant + kop = krantenkop

Slide 6 - Tekstslide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

1. Geen meervoud heeft.      Voorbeeld: tarwebrood, benzinegeur

2. Verwijst naar iets dat enig in zijn soort is.     Voorbeeld: Koninginnedag,  
                                                                                               maneschijn

3. Alleen een meervoud op -s heeft.    Voorbeeld: aspergesoep, douchekraan

Slide 7 - Tekstslide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

4. Een meervoud op -s  én  -(e)n heeft. 
                  Voorbeeld: groenteboer (mv. groenten én groentes) , geboortecijfer (mv. geboorten én                      geboortes)
5. Geen zelfstandig naamwoord is of een bijvoeglijk naamwoord is: 
                    Voorbeeld: knarsetanden , hogeschool

6. Een bijvoeglijk naamwoord versterkt. 
                     Voorbeeld: goed - beregoed


Slide 8 - Tekstslide

Tussen -s
  • Gebruik altijd een tussen -s als je die hoort: 
  • jongensboek / stationsrestauratie

  • Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef --> bedrijf + kat --> bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat --> station + kat --> stationskat, dus stationsstraat

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

lieveling...schrijver
Tip!!
Begint het tweede woord met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
A
lievelingschrijver
B
lievelingsschrijver

Slide 11 - Quizvraag

hoofd.....stad
A
hoofdstad
B
hoofdsstad

Slide 12 - Quizvraag

samenstelling met tussenletters
Als het eerste deel van een samenstelling in het meervoud eindigt op -eren, schrijf je in tussen de samenstelling -er-
 - kinderprogramma, want in meervoud kinderen
- eierwekker, want in meervoud eieren

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste samenstelling?

pan + koek

Slide 14 - Tekstslide

Pannenkoek
want:

het eerste deel is een znw met een meervoud op -en


Slide 15 - Tekstslide

Wat is de juiste samenstelling?
zon + straal

Slide 16 - Tekstslide

Zonnestraal
want:

het eerste deel (zon) is enig in z'n soort

Slide 17 - Tekstslide

Gerstekorrel
want:

Het eerste deel is een zelfstandig naamwoord dat geen meervoud heeft.

(het meervoud van gerst = gerst)

Slide 18 - Tekstslide

Starttaak
Bekijk in tweetallen jullie starttaken. Hebben jullie ze goed opgeschreven?

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Hoofdstuk 14 
Opdracht 1 t/m 4, 6 t/m 9

Slide 20 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.
timer
5:00
Starttaak: 
Verzin zelf nieuwe, lange samenstelling door zoveel mogelijk woorden te combineren. Schrijf ze op in je schrift.

Slide 21 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie samenstellingen
Dinsdag: oefenen samenstellingen
Vrijdag:leesuur

Weektaak 18 april
Leren: hoofdstuk 14
Maken: 1 t/m 4, 6 t/m 9 

Slide 22 - Tekstslide

Starttaak

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide


Slide 26 - Open vraag


Slide 27 - Open vraag

Opdracht

1)Teken (of zoek een plaatje) het verschil tussen (4).
  • lekbakje en een lek bakje
  • rook worst en een rookworst
  • huisvuil en een huis vuil
  • een koppelteken en een koppel teken
  • een blauwgroene trui en een blauw-groene trui

2) Bedenk zelf twee voorbeelden. 
Hoe?

  • In word of in je schrift.
  • Individueel
  • Klaar? Weektaak

timer
7:00

Slide 28 - Tekstslide