El adverbio y los pasados (het bijwoord en de verleden tijden)

e3a  13/1
herhalen voorzetsels
uitleg bijwoord
extra oefenen verleden tijden

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

e3a  13/1
herhalen voorzetsels
uitleg bijwoord
extra oefenen verleden tijden

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsels in het Spaans
Wat zijn dat ook al weer...?  Welke voorzetsels ken jij in het Nederlands?



Slide 2 - Tekstslide

Welk voorzetsels? A , DE, CON , EN , POR of PARA ?
1. ____ la mañana el futbolista entrena tres horas sin parar.
2. Tengo este regalo, es _____ mi abuela.
3. Voy ____ coche ____instituto.
4. El cajero automático ______supermercado está roto

Slide 3 - Open vraag

Adjetivo( bijvoegelijk naamwoord)
Adverbio ( Bijwoord)
un paseo tranquilo
una comida agradable
voy rápido
un coche rápido
tomar mucho café
comer frecuentemente pescado
dormir pocas horas
pensar solamente en el trabajo
escuchar música agradable

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

  • zegt iets over een zelfst. nw 
       la comida sana.
       es una canción buena

  • Het komt in getal en geslacht met dit zelfst. nw. overeen.


Wat is een bijwoord? 

  • Zegt iets over een werkwoord, 
      Comemos sanamente
      la cantante canta bien

  • het is onveranderlijk.

Slide 5 - Tekstslide

Adverbios en
 -mente
Een bijwoord vorm je met: 
de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord + mente

- rápida           rápidamente
- completa    completamente
- fácil               fácilmente
- total              totalmente

Slide 6 - Tekstslide

muy en mucho
  • muy is een bijwoord en staat voor een bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan "heel" of "erg".
  • mucho(veel) als bijwoord zegt iets over een werkwoord. Het is dan onveranderlijk. vb: Juan trabaja mucho.
  • mucho als bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. In dat geval past het zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij staat. 
vb: Hay mucha gente. Tengo muchos libros. 

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoorden van hoeveelheid
demasiado    =   teveel
Luisa trabaja demasiado.
mucho           = veel
Ana viaja mucho.
bastante        = aardig wat/tamelijk veel
Pedro estudia bastante
poco              = weinig
Rosa estudia poco.
Wat zijn bijwoorden?
woorden die iets zeggen over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderlijk. 

Slide 8 - Tekstslide

uitzonderingen
goed                                  =        bien                                         bijwoord
goed                                  =        bueno/a/os/as                    bijvoeglijk nw
slecht                                =        mal                                           bijwoord
slecht                                =        malo/a/os/as                       bijvoeglijk nw

Een ezelsbruggetje voor het gebruik van bueno en bien is om te bedenken wat het in het Engels zou zijn:
                                                                good => bueno
                                                                well => bien

Slide 9 - Tekstslide

Ejercicio 1. kies: bijwoord / bijvoeglijk nw?

rustig = tranquilo / meteen = inmediato / gemakkelijk = fácil / mooi = bonito
1. Me gusta leer (rustig) ____________ en el jardín.
2. ¿Por qué no lo has dicho ___________ (meteen).
3. Vives en una casa (mooi) __________.
4. Hablas el español (goed) ______.
5. El equipo argentino ha ganado (gemakkelijk) ________.
6. Anabel es una chica (knap)_____________.
7. Carlos es un chico (goed) _____________

Slide 10 - Tekstslide

Ejercicio 2: 
  1. ¿muy o mucho? Pulsa AQUÍ
  2. ¿bien o bueno/a(s)? Pulsa AQUÍ
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

bijwoorden 2

Kies de juiste vorm:
1. El coche va rápido/rápida/rapidamente.
2. Mi madre trabaja eficiente/eficientemente
3. Mi hermana es destacado/destacada/destacamente inteligente
4. El incendio (= de vuurzee) está peligroso/peligrosa/peligrosamente (=gevaarlijk) cerca.
5. Mi abuela cocina (=kookt) muy bueno/buena/bien

Slide 12 - Tekstslide

respuestas
  1.  El coche va rápido/rápida/rapidamente.
  2. Mi madre trabaja eficiente/eficientemente
  3. Mi hermana es destacado/destacada/destacamente inteligente
  4. El incendio es peligroso/peligrosa/peligrosamente (=gevaarlijk) cerca.
  5. Mi abuela cocina (=kookt) muy bueno/buena/bien

Slide 13 - Tekstslide

Hacemos:
Reader ej 48 + 49  en la página 89

Slide 14 - Tekstslide

examenbundel texto 4
maak vraag 8 tm 11
  • vertaal de Spaanse vragen en antwoordopties
  • markeer het bewijs van jouw antwoorden in de tekst

Slide 15 - Tekstslide