3.8 spelling

Spelling 3.8 voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord, hoofdletters, dicteewoorden
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling 3.8 voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord, hoofdletters, dicteewoorden
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg van de theorie 3.8
Lees goed de doelen in deze les.

Je kunt de theorie ook vinden in je lesboek en op je I-Pad bij 3.8 spelling


Slide 2 - Tekstslide

Doel
Ik weet wat een voltooid deelwoord is en ik kan dit goed schrijven.
Ik weet wat een tegenwoordig deelwoord is en ik kan dit goed schrijven.(alleen voor havo 2)
Ik weet wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken.
Ik kan de dicteewoorden goed schrijven. (10 woorden voor tl 2 en 20 woorden voor havo 2)

Ik laat zien dat ik de doelen beheers door de opdrachten van het huiswerk goed te maken en door de lesson up toetsjes goed te maken. Ook kan ik de dicteewoorden foutloos schrijven tijdens het dictee in de klas.

In de les laat ik zien dat ik de test jezelf voldoende kan maken. Op 1 april heb je de weektaak af voor je de les inkomt.(dit is geen grap)

Slide 3 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.

Een voltooid deelwoord eindigt op:
-d (regelmatig)
-t (regelmatig)
-en (onregelmatig)

Regelmatige werkwoorden (zwakke werkwoorden)
Een regelmatig werkwoord (een zwak werkwoord) eindigt op een -d of een -t. Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).
Dus:  Ik heb gerend. (want rende)
           Ik heb gefietst. (want fietste)
           Ik heb gepakt. (want pakte)
Uiteraard kun je ook 't kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het voltooid deelwoord. Ze gebruiken hier de verlengproef. In de volgende video herhaal ik ook het  ´t ex kofschip of ´t sexy fokschaap


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn in een zin gesplitst (in stukken gedeeld). Je noemt ze splitsbare werkwoorden.
Ik moet de paragraaf uitlezen. – Ik lees de paragraaf uit.
Ik wil Tom overhalen om te blijven. – Ik haal Tom over om te blijven.
Bij het voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden, schrijf je -ge- tussen beide delen.
Je schrijft het woord aan elkaar.
Ik heb de paragraaf uitgelezen.
Ik heb Tom overgehaald.

Slide 7 - Tekstslide

dicteewoorden
tl 2: ik ga met jullie het lijstje dicteewoorden bij opdracht 10 van 3.8 maken.(blz 239 of opdr 10 iPad)
Je moet beide rijtjes kennen!

Havo 2: jullie gaan opdracht 11abce maken. (blz 189 van 3.8 in je boek of opdr 11 van 3.8 op je iPad)

Slide 8 - Tekstslide

deel 2
Hoofdletters (tl 2 en havo 2)
tegenwoordig deelwoord (havo 2)

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 10 - Open vraag

Hoofdletters gebruik je:

Aan het begin van de zin (Morgen proberen wij het nog een keer)

De docent vroeg: ‘Wie wil als eerste presenteren?'(dus ook vooraan een citaat!)











Slide 11 - Tekstslide

voor eigennamen van:
• personen (voor- en achternamen)
• merken
• straten

Dennis, meneer Smit, Salinero
Nike, Coca Cola
de Kalverstraat

Slide 12 - Tekstslide

voor aardrijkskundige namen (en afleidingen daarvan) van:
• werelddelen, landen en steden
• bergen, zeeën, rivieren, streken
• talen

Europa, Europese, Engeland, Engelse, Utrecht
Alpen, Noordzee, Maas, Twente
het Afrikaans, een Franse zin

Slide 13 - Tekstslide

voor feestdagen
Kerstmis, Koningsdag, Hemelvaart, Suikerfeest

Slide 14 - Tekstslide

let op
• bij 's en 't
Als een zin begint met ’s of ‘t, dan schrijf je dat met een kleine letter. Het woord daarna krijgt een hoofdletter.
’s Zomers hebben alle leerlingen een lange vakantie.
’t Gooi ligt in de provincie Noord-Holland.
• bij getallen
Als een zin begint met een getal in cijfers, dan gebruik je daarna géén hoofdletter.
100 meter voor het einde zakte de marathonloper in elkaar.
• bij achternamen met een tussenvoegsel
Soms staat er tussen iemands voor- en achternaam een tussenvoegsel: een klein woordje zoals van, de, van der. Je schrijft dat met een kleine letter: Eefje de Wit, David van Wel, T.J. van der Made.
Maar: staat er géén voornaam of -letter, dan schrijf je het tussenvoegsel wél met een hoofletter:
Daar lopen mevrouw Van Heuvel en Jan van den Zande.
H. van Haren werkt samen met mevrouw Van der Pak-de Biezen.
Spreek ik met De Bruin?
Wie zelf een naam bedenkt, mag bepalen hoe hij die schrijft. Daarom zijn er soms uitzonderingen: iTunes, iPad.



Slide 15 - Tekstslide

tegenwoordig deelwoord (havo) 2
geeft aan dat de handeling nog niet voorbij is.

Je schrijft het door achter het hele werkwoord( de infinitief) een -d te zetten.

voorbeeld: rennend door de gang kwamen de leerlingen net op tijd.

Slide 16 - Tekstslide

uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het tegenwoordig deelwoord.



Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Doel
Ik weet wat een voltooid deelwoord is en ik kan dit goed schrijven.
Ik weet wat een tegenwoordig deelwoord is en ik kan dit goed schrijven.(alleen voor havo 2)
Ik weet wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken.
Ik kan de dicteewoorden goed schrijven. (10 woorden voor tl 2 en 20 woorden voor havo 2)

Ik laat zien dat ik de doelen beheers door de opdrachten van het huiswerk goed te maken en door de lesson up toetsjes goed te maken. Ook kan ik de dicteewoorden foutloos schrijven tijdens het dictee in de klas.

In de les laat ik zien dat ik de test jezelf voldoende kan maken. Op 1 april heb je de weektaak af voor je de les inkomt.(dit is geen grap)

Slide 19 - Tekstslide

opdrachten die je gaat maken
Havo 2: 3.8: 1,2,3,4,5abc,7,8,9, 10ab, 11,13,
test jezelf 3.8 maken we weer in de les
lezen voor je boekopdracht
3 x 10 minuten dicteewoorden oefenen
t2: 3.8 opdracht 1,2, 3ab, 4, 5, 6, 7a, 9, 10, 11a
je hebt dit af op 1 april (dit is geen grap) voor je de les inkomt.

Slide 20 - Tekstslide