Grammatica zinsdelen H2 Verwijzen en Formuleren H2 fout verwijzen

H2 grammatica zinsdelen +
H2 formuleren
(fouten met)
Verwijswoorden 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H2 grammatica zinsdelen +
H2 formuleren
(fouten met)
Verwijswoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Vragen over huiswerk?
H1 grammatica zinsdelen (samentrekking) opdr. 2, 3, 4 en 9
H1 formuleren opdr. 2, 3 en 4 (voor de snelle leerling ook opdr. 9)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is leuk?: Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, dat hij erg leuk vindt.
A
dit nieuwe computerspel
B
het krijgen van dit computerspel

Slide 3 - Quizvraag

Wat is leuk?: Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, wat hij erg leuk vindt.
A
dit nieuwe computerspel
B
het krijgen van dit computerspel

Slide 4 - Quizvraag

Leerdoel
Je kunt in teksten de juiste verwijswoorden gebruiken

Je kunt foute verwijswoorden vervangen door de juiste

Slide 5 - Tekstslide

Correct verwijzen
Je verwijst naar een of meerdere woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent (vaak de kern van een zinsdeel).
Je houdt bij verwijzen rekening met het geslacht en het getal van dit antecedent.

Slide 6 - Tekstslide

Onzijdig (het-woorden)
- het-woorden 
- namen van landen, provincies, steden en clubs
- verkleinwoorden
Vrouwelijk (de-woorden)
- vrouwelijke personen en dieren (juf, wolvin)
- de-woorden eindigend op: -heid -nis -ing
-schap -ie - ij -iek -theek -teit -tuur -st -de -te

Mannelijk (de-woorden)
- mannelijke personen of dieren
- woorden waarvan je niet kunt vaststellen of het vrouwelijk is mag je als mannelijk zien

Slide 7 - Tekstslide

Verwijzen

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen: Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze

Slide 9 - Quizvraag

Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei
D
ze

Slide 10 - Quizvraag

De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze

Slide 11 - Quizvraag

Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 12 - Quizvraag

Altijd lastig: hen of hun?
Antecedent van hun of hen: personen in het meervoud
(onderwerp? Ze, zij)

Verschillende functie in de zin:
| Ik | roep | hen.| = lijdend voorwerp
   o  pv/wg     lv

| Ik | geef | hun | een cadeau.| = meewerkend voorwerp
  o   pv/wg   mv              lv                    (MAAR: aan hen / voor hen)
Ook: hun = bezittelijk voornaamwoord (Dat is hun docent.)

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen:
Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun

Slide 14 - Quizvraag

Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quizvraag

..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun

Slide 17 - Quizvraag

Verwijzen met wat
- verwijzen naar een overtreffende trap (zonder zn!):
Het leukste wat er is, is fysiek lesgeven.
Maar: Het leukste boek dat ik gelezen heb, is Eus.
- verwijzen naar dat, datgene of een onbepaald voornaamwoord (iets, alles, niets, het enige)
Er is niets wat ik nu nog leuk vind.
- verwijzen naar een hele zin. 
Er was weer trage wifi, wat heel vervelend was.

Slide 18 - Tekstslide

We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit

Slide 19 - Quizvraag

Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit

Slide 20 - Quizvraag

Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die

Slide 21 - Quizvraag

Verschil zaken/personen
Om naar mensen te verwijzen, gebruik je:
aan wie, met wie, voor wie etc. (los dus!)
De jongen met wie ik naar school fiets, is aardig.

Om naar zaken/dingen te verwijzen, gebruik je:
waaraan, waarvoor, waarmee etc. (aan elkaar)
De fiets waarop ik naar school fiets, is gammel.

Slide 22 - Tekstslide

Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 23 - Quizvraag

Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer gaat het fout?
  • Je weet niet of het een de- of het-woord is  (*Het is een cliché die je beter kunt vermijden.)
  • Je weet niet welk geslacht het antecedent heeft (* De apotheek heeft zijn medewerkers een cadeau gegeven.)
  • Je kent niet alle regels voor verwijzen (* Het leukste schilderij wat ik ken is 'De zonnebloemen')
    * betekent ongrammaticale zin

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
Maken in de digitale methode H2 grammatica zinsdelen (verwijzen) opdracht 5 en 9
(1 t/m 4 voor extra oefenen)
+ H2 formuleren
opdracht 5 en 9
(1 t/m 4 voor extra oefenen)

Slide 26 - Tekstslide