Basisstof 5: Speciale manieren van overerven

Thema 3
Basisstof 5: Speciale manieren van overerven
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3
Basisstof 5: Speciale manieren van overerven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B5 Speciale manieren van overerven

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
  • Leerdoelen 
  • Herhaling
  • Uitleg basisstof 5
  • Samen een kruising maken
  • Zelfstandig opdrachten maken (eerst afmaken wat nog niet af is)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Kruisingsschema's maken voor onafhankelijke overerving van multipele allelen, letale factoren en gekoppelde genen en 
  • Hieruit of uit stambomen de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oja begrippen
Fenotype: Alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Komt tot stand door combinatie van genotype en milieufactoren.
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Komt tot stand op het moment van bevruchting.
Dominant: Wordt aangegeven met een hoofdletter. Komt ook tot uiting in het fenotype bij één letter.
Recessief: Wordt aangegeven met kleine letter. Alleen bij homozygoot komt dit tot uiting in het fenotype.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Multipele allelen
  • Gen: stukje DNA  bevat info over 1 of meer eigenschappen.
  • Een van die eigenschappen is een allel 
  • Voor veel erfelijke eigenschappen bestaan twee verschillende allelen (V-vormige haarlijn, rechte haarlijn)
  • Op populatieniveau kunnen voor sommige erfelijke eigenschappen drie of meer verschillende allelen bestaan: multipele allelen (zoals bijvoorbeeld bloedgroepen)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
  • Bij mensen komen vier bloedgroepen voor:
  • A (IAIA en IAi)
  • B (IBIB en IBi)
  • AB (IAIB)
  • O (ii) 
Wat is het verschil tussen co-dominant
en intermediar fenotype?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een man met bloedgroep O en een vrouw met bloedgroep AB krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep AB heeft?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de allelen van ouders in.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het schema in.
i
i
IA
IB

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aantal vakjes = 4
i
i
IA
IAi
IAi
IB
IBi
IBi

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aantal vakjes IAIB = ...
i
i
IA
IAi
IAi
IB
IBi
IBi

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een man met bloedgroep O en een vrouw met bloedgroep AB krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep AB heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij bloedgroepen bestaan:
A
3 allelen maar iedereen heeft maar 2 genen.
B
3 verschillende genen maar iedereen heeft er maar 2.
C
2 allelen maar je hebt 3 genen
D
2 allelen en 2 genen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep 0 hebben een kind met bloedgroep 0. Hoe groot is de kans dat een tweede
kind ook bloedgroep 0 heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 18 - Quizvraag

Het kind heeft bloedgroep 0, dus ii. Van vader én moeder moet het dus allel i hebben gekregen, vader heeft dus genotype IAi. Moeder heeft ii (bloedgroep 0). De kans dat vader i doorgeeft is 0,5, de kans dat moeder i doorgeeft is 1. De kans op ii is dus 0,5 x 1 = 0,5. Het feit dat het eerste kind bloedgroep 0 heeft is niet van invloed op de bloedgroep-kans voor het tweede kind.

Welke bloedgroep kunnen de kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB hebben?
A
A
alleen AB
B
alleen A of B
C
alleen A of B of AB
D
A of B of AB of O

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Letale factoren
  • Een letale factor is een factor waarbij een allel in homozygote toestand geen levensvatbare cellen of levensvatbaar individu oplevert 

--> Welk genotype is lethaal?
Wat gebeurt er met de verhouding
en percentage in het fenotype

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Link

Deze slide heeft geen instructies

achondroplasie
De acteur Peter Dinklage (Game of Thrones) heeft de erfelijke aandoening achondroplasie (dwerggroei). Hij is slechts 1,35 m lang en heeft korte armen en benen. Dit komt doordat het kraakbeen van de armen en benen niet goed in bot verandert. De grootte van de romp is gemiddeld. Achondroplasie erft autosomaal dominant over en is letaal bij embryo’s die homozygoot zijn voor deze eigenschap.
Een man en een vrouw, beiden met de aandoening achondroplasie, krijgen samen een kind.

56. Hoe groot is de kans dat dit kind geen achondroplasie heeft? Leg je antwoord uit met een kruisingsschema.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe groot is de kans dat dit kind geen achondroplasie heeft? Leg je antwoord uit met een kruisingsschema.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Bij muizen is het gen voor gele vacht (G) dominant over het gen voor grijze vacht (g). Het gen G bevat een lethale factor.
Twee gele muizen paren met elkaar. Er worden na enkele worpen in totaal 24 jongen geboren.
Maak een kruisingsschema en beantwoord dan de volgende vragen:
a. Welke fenotypen komen in de nakomelingschap voor?
b. Hoeveel jongen verwacht je voor elk fenotype?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gekoppelde overerving
  • Soms liggen genen op hetzelfde chromosomenpaar en zijn deze gekoppeld. Hier spreek je dus ook van gekoppelde overerving.
  • Als de genen op verschillende chromosomenparen liggen, dan spreek je van onafhankelijke overerving.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gekoppelde overerving

  • Monohybride kruisingen onderzoeken de overerving van één enkele eigenschap.
  • Bij kruisingen met twee genen, oftewel dihybride kruisingen, is de overerving van twee eigenschappen tegelijkertijd betrokken.
  • Als deze twee genen op hetzelfde chromosomenpaar liggen, zijn ze gekoppeld.
  • Gekoppelde genen worden samen doorgegeven, wat betekent dat ze niet onafhankelijk van elkaar assorteren zoals bij niet-gekoppelde genen gebeurt.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

niet gekoppelde overerving
gekoppelde overerving

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Notatiewijze bij gekoppelde overerving
Omdat de allelen bij gekoppelde overerving letterlijk 'gekoppeld' liggen worden ze in vaste combinaties doorgegeven aan het nageslacht. Er ontstaat dus minder variatie bij de gametogenese.

Het is erg van belang dat de allelen dat op hetzelfde chromosoom als zodanig worden genoteerd. 
Gebruik dus de volgende notatiewijze --> 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

gekoppeld = de genen liggen op 
hetzelfde chromosoom
  1. Genotype P? 


  2. Genotype F1 


  3. Genotype F2? 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ongekoppeld = de genen liggen op 
verschillende chromosomen
           

  1. Verhouding fenotypen?               
  •         9 : 3 : 3 : 1                                

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel verschillende gameten zijn er mogelijk bij niet-gekoppelde overerving?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel verschillende gameten zijn er mogelijk bij gekoppelde overerving?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een homozygoot zwart-ruwharig konijn wordt gekruist met een wit-gladharig konijn. De genen voor zwart en ruw zijn dominant.
Bij onderlinge voortplanting van individuen uit de F1 ontstaat een F2 waarin ongeveer 75% van de nakomelingschap zwart-ruwharig is.
Dit wordt veroorzaakt door gekoppelde overerving.
Welke genen zijn gekoppeld?

A
zwart en ruw
B
zwart en glad
C
zwart en wit
D
ruw en glad

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overerving die anders verloopt
  • Niet alleen de celkern bevat DNA, ook de mitochondriën (de energiefabriekjes van de cel) bevatten DNA. Dit is het mitochondriaal DNA.
  •  Mitochondriaal DNA erft over via eicellen. 
  • De mitochondriën van de zaadcel dringen meestal niet de eicel binnen.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Practicum
Bloedgroep bepalen 
Aan wie kun jij bloed geven
Van wie kun jij bloed krijgen?

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk!
Basisstof 5 van thema 3
Zelfstandig in Stilte

Heb je een vraag steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
timer
10:00

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies