Unterrichtswoche 5

Antworten
1 Hast du die Fahrkarten für ihre Mutter?
2 Der Campingplatz liegt gleich hinter dieser Ausfahrt.
3 Kannst du das Auto mal auf den Gehweg fahren?
4 Dazu kann ich Sie leider nicht beraten.
5 Können wir den Pkw morgen abholen?
6 Ich muss dir etwas sagen: Ich habe gerade die Abfahrt verpasst.
7 Willst du deinen Freunden echt alle Sehenswürdigkeiten zeigen?
8 Meine Eltern verbringen jeden Urlaub mit ihren Freunden in Deutschland.

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Antworten
1 Hast du die Fahrkarten für ihre Mutter?
2 Der Campingplatz liegt gleich hinter dieser Ausfahrt.
3 Kannst du das Auto mal auf den Gehweg fahren?
4 Dazu kann ich Sie leider nicht beraten.
5 Können wir den Pkw morgen abholen?
6 Ich muss dir etwas sagen: Ich habe gerade die Abfahrt verpasst.
7 Willst du deinen Freunden echt alle Sehenswürdigkeiten zeigen?
8 Meine Eltern verbringen jeden Urlaub mit ihren Freunden in Deutschland.

Slide 1 - Tekstslide

De keuzevoorzetsels

Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung: Wahlpräpositionen
Kijk naar keuzevoorzetsel en werkwoord:

rust (Je kunt vragen: waar?) = Dativ (+3)
beweging (Je kunt vragen: waarheen?) = Akkusativ (+4)

tijdsbepaling (Je kunt vragen: wanneer?) = Dativ (+3)

Slide 3 - Tekstslide

Meine Mutter sitzt in … Küche (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 4 - Quizvraag

Das Heft fällt auf … Boden (m)
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 5 - Quizvraag

Der Ball liegt unter ….. Auto (o).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 6 - Quizvraag

Lesen
Ziele:

Je kunt belangrijke feitelijke informatie begrijpen in korte verslagen en artikelen.
Je kunt teksten begrijpen met minder frequente woorden en uitdrukkingen.

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden oefenen

Slide 8 - Tekstslide

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 9 - Tekstslide

Vertaal: aber

Slide 10 - Open vraag

Vertaal: zum Beispiel

Slide 11 - Open vraag

Vertaal: jedoch

Slide 12 - Open vraag

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 13 - Sleepvraag

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: der Verfasser

Slide 16 - Open vraag

Vertaal: Gegensatz

Slide 17 - Open vraag

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 18 - Sleepvraag

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 20 - Quizvraag

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 21 - Poll

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 22 - Poll

Waar sta je nu als het gaat om het leren voor de herkansing?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

An die Arbeit!
Was?
Kapitel 2:
G Lesen: Cito-Texte
Iedereen maakt de teksten binnen zijn Leerroute (ABC)
Wie?
individuell, digital / papier
Wie lange?
20 Minuten
Hilfe?
(Online) Wörterbuch
Fertig?
Mache J: 29, 30 en 31
timer
20:00

Slide 24 - Tekstslide

G Lesen: Cito-Texte
Aufgabe 2
1 C
2 An den (regel 15)





Slide 25 - Tekstslide

G Lesen: Cito-Texte
Aufgabe 3
1 B                                       2 D
3 De kern van een goed antwoord bestaat uit de volgende drie elementen:
−(goede) prijs-kwaliteitverhouding
−(interessante) gasten
−(snel) internet / (snelle) internettoegang / (snelle) wifi
4 D (den ersten Platz, populärster, Sieger, die höchste Wertung, liegt ... ganz vorn, als
erster im Kurs, am besten gefällt)
5 Investoren (regel 30)
6 C                                     7 D




Slide 26 - Tekstslide

Je kunt belangrijke feitelijke informatie begrijpen in korte verslagen en artikelen.
(1 = totaal niet, 5 = klopt helemaal)
05

Slide 27 - Poll

Je kunt teksten begrijpen met minder frequente woorden en uitdrukkingen.
(1 = totaal niet, 5 = klopt helemaal)
05

Slide 28 - Poll

Huiswerk/ Hausaufgaben:


Meenemen: opgeladen laptop met oortjes

en de opgaven voor de schrijfopdracht J: 29, 30 en 31

Slide 29 - Tekstslide