3.2 writing (30-11)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Ga zitten volgens de plattegrond :)

Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Bonita
Beraa
Julia	Arwa
Floor	Femke

Nikki
Daisy	Noa
Lois
Lieke	Sedra
	Lydia

	Merel
Seyda	Eline
	Ziba
Anke	Soraya

Today:

1. Recap

2. Homework check

3. Grammar:

past simple, past continuous, have to

4. Get to work!

Goals (at the end of this lesson...) :

-  Weet je hoe je de past simple gebruikt.

- Weet je hoe je de past continuous gebruikt.

- Weet je hoe je have to gebruikt.

Important dates:

1. Recap

odd

unhappy

hardly

nauwelijks

vreemd

ongelukkig

2. Homework check

Het huiswerk was...

Maken: unit 3.2 opdracht 11 t/m 15

Ik kom controleren. Jullie mogen zachtjes met elkaar kletsen :)

3. Grammar: past simple

Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het is gebeurd. In de zin staan dan vaak woorden als last night, in 2015, this morning, five minutes ago, when I was young.

I talked to Jaimy last night.

(Regelmatige) werkwoorden in de past simple eindigen op...

1. -ing
2. -ed
3. -t
4. -s

3. Grammar: past simple

In ontkennende en vragende zinnen gebruik je did of didn’t + hele werkwoord.

+ I played volleyball.

- I didn't play volleyball.

? Did I play volleyball?

Maak de zin vragend:
I watched Netflix last night.

Let op hoofdletters en leestekens!

3. Grammar: past continuous

Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat er op een bepaald moment in het verleden iets aan de gang was. 

I was crying when you called me.

Hoe vorm je de past continuous?

1. was / were + werkwoord + ing
2. was / were + werkwoord + ed
3. werkwoord + ing
4. werkwoord + ed

3. Grammar: past continuous

Buiten bevestigende zinnen, heb je ook bij de past continuous ontkennende en vragende zinnen.

+ I was watching TV.

- I was not watching TV.

? Was I watching TV?

Maak de zin ontkennend:
You were eating an apple.

Let op hoofdletters en leestekens!

3. Grammar: have to

Om te zeggen dat iets moet (verplicht wordt) gebruik je have to + hele werkwoord.

I have to clean.

You have to clean.

He / she / it has to clean.

We have to clean.

You have to clean.

They have to clean.

I don't have to clean.

You don't have to clean.

He / she / it doesn't have to clean.

We don't have to clean.

You don't have to clean.

They don't have to clean.

Bevestigend

Ontkennend

4. Get to work!

Do:

Unit 3.2 writing

• Opdrachten 16 t/m 19 (wb)

Klaar?

Practise more grammar

How?

- Voor jezelf of in tweetallen

- Zachtjes overleggen

- Muziek op je Chromebook

Let op je volume. 

Goals

Hoe vorm je de past simple?

Hoe vorm je de past continuous?

Hoe zeg je dat iets moet?

Homework

Voor donderdag 2 december (6e uur):

Maken: opdracht 16 t/m 19 (unit 3.2)

Leren: words & phrases (unit 3.2)