Vermogen en Energieverbruik

Vermogen en Energie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Produceren, Installeren en EnergieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vermogen en Energie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel





Ik ken de begrippen spanning, stroom en vermogen en kan deze toepassen bij berekeningen met de formule P = U x I     


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het symbool voor de grootheid spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 5 - Quizvraag

De eenheid van spanning is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 6 - Quizvraag

De eenheid van stroomsterkte is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het symbool van de eenheid van spanning?

A
V
B
A
C
W
D
P

Slide 8 - Quizvraag

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. De afkorting voor vermogen is de hoofdletter van het Engelse woord voor vermogen, power. Een eenheid van vermogen is de watt
(W). 

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 10 - Tekstslide

Vermogen
Het vermogen hangt af van: De spanning.
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen hangt óók af van: De stroomsterkte.
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               Vermogen  = spanning x stroomsterkte

Slide 11 - Tekstslide

Grootheid
Afkorting
Eenheid
Afkorting
Vermogen
P
Watt
W
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampère
A
P=UI

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De eenheid van stroomsterkte is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 14 - Quizvraag

Welke grootheden bepalen het vermogen?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte

Slide 15 - Quizvraag

615000 W = ... kW
A
6150 kW
B
0,615 kW
C
615 kW
D
6,15 kW

Slide 16 - Quizvraag

Met welke formule bereken je het vermogen?
A
P = U - I
B
P = U / I
C
P = U x I
D
P = U + I

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de eenheid van vermogen?

A
U
B
A
C
W
D
I

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het symbool van de grootheid vermogen.


A
P
B
W
C
U
D
V

Slide 19 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 20 - Quizvraag

Een gloeilamp is aangesloten op 230 Volt. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,2 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
200 V
B
46 W
C
8 mW
D
56 W

Slide 21 - Quizvraag

Een gloeilamp wordt aangesloten op een spanning van 24 V, de stroomsterkte door de lamp is 5 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
120 W
B
4,8 W
C
0,2 W

Slide 22 - Quizvraag

Een elektrische waterkoker werkt op een spanning van 240 V en verbruikt een stroom van 11 A. Hoeveel vermogen gebruikt de waterkoker?

1. gegeven
2. gevraagd
3. formule
4. berekening
5. antwoord met eenheid

Slide 23 - Tekstslide

Een apparaat heeft een stroomsterkte van 5 A en een spanning van 400 V. Bereken het vermogen van het apparaat.

1. gegeven
2. gevraagd
3. formule
4. berekening
5. antwoord met eenheid

Slide 24 - Tekstslide

Een apparaat heeft een stroomsterkte van 5 A en een spanning van 400 V. Bereken het vermogen van het apparaat.

1. U = 400V,   I = 5A
2. P (vermogen)
3. P = U x I
4. P= 400 x 5 = 2000 
5. P = 2000W = 2,0 kW

Slide 25 - Tekstslide

            6 = 3 X 2
            P = U x I



Slide 26 - Tekstslide

Een lamp heeft een vermogen van 60 W en werkt op een spanning van 120 V. Hoeveel stroom vloeit er door de lamp?

1. gegeven
2. gevraagd
3. formule
4. berekening
5. antwoord met eenheid

Slide 27 - Tekstslide

Een lamp heeft een vermogen van 60 W en werkt op een spanning van 120 V. Hoeveel stroom vloeit er door de lamp?

1. P=60W, U=120V
2. I
3. P = U x I  =>  I = P / U
4. I = 60 : 120 = 0,5
5. I = 0,5 A

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoel





Ik kan het energieverbruik berekenen met de formule E = P x t

Slide 29 - Tekstslide

Elektrische energie thuis
Om precies te meten hoeveel elektrische energie je gebruikt, zit er in de meterkast een meter die de elektrische energie meet in kilowattuur (kWh).  Zo'n meter noem je een kilowattuurmeter. 
Tegenwoordig wordt de informatie van de kwh-meter door de digitale kwh-meter zelf,  via de elektriciteitskabels doorgegeven  aan de energie-maatschappij.
Kilowattuurmeter
Een apparaat dat de verbruikte elektrische energie meet. Deze vind je vaak in een meterkast.

Slide 30 - Tekstslide

Energieverbruik

E = P x t

Slide 31 - Tekstslide

Symbool voor de eenheid van Energie
A
P
B
E
C
W
D
kWh

Slide 32 - Quizvraag

Symbool voor de grootheid Energie
A
P
B
E
C
W
D
kWh

Slide 33 - Quizvraag

Vermogen
2
1

Slide 34 - Tekstslide

Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW

Slide 35 - Quizvraag

Opdracht 1
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 36 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 1

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 2
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 38 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 2
Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:



Resultaat:

Slide 40 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2

Slide 41 - Tekstslide

Een gloeilamp is aangesloten op een spanning van 230 V. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,5 A. De lamp brandt 10 uur. Wat is het energieverbruik?
A
1150 kWh
B
1,15 kWh
C
4600 kWh
D
21,7 kWh

Slide 42 - Quizvraag

Een strijkijzer heeft een vermogen van 800 W. Het strijkijzer staat per maand 10 uur aan. 1 kWh kost
€ 0,15. Wat zijn de kosten voor energie per jaar voor dit strijkijzer?
A
€ 14400
B
€ 12000
C
€ 14,40
D
€ 1,20

Slide 43 - Quizvraag

Een kantoor is voorzien van 26 TL buizen van 80 W. De verlichting staat iedere werkdag 9 uur aan. Het kantoor is 2 van de 52 weken per jaar dicht. Hoeveel energie wordt er in een jaar door de verlichting gebruikt?
A
936 kWh
B
973,44 kWh
C
936000 kWh
D
973440 kWh

Slide 44 - Quizvraag