Samenvatting

Even alles opfrissen! 

De afgelopen lessen ben je bezig geweest met: 
het betoog, tautologie, pleonasme, foutieve verwijswoorden, argumenten, foutieve samentrekkingen, stijlfouten, stijlfiguren, metonymia, etc.

In deze LessonUp frissen we de kennis weer wat op! 


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Even alles opfrissen! 

De afgelopen lessen ben je bezig geweest met: 
het betoog, tautologie, pleonasme, foutieve verwijswoorden, argumenten, foutieve samentrekkingen, stijlfouten, stijlfiguren, metonymia, etc.

In deze LessonUp frissen we de kennis weer wat op! 


Slide 1 - Tekstslide


Wat is een ander woord voor mening?
A
standpunt
B
conclusie
C
opinie
D
argument

Slide 2 - Quizvraag

Mening of feit? 
Naast meningen, waarover je kunt discussiëren, bestaan uiteraard feiten. Feiten zijn controleerbaar, onderzoekbaar. Daarover kan in principe niet gediscussieerd worden

Slide 3 - Tekstslide

Een mening...
...dat is iets wat aangeeft wat jij vindt. Een mening kun je goed beginnen met 'ik vind'. Een andere mogelijkheid is: 'Mijn mening is...', of 'Je kunt wel stellen dat...' Synoniemen voor 'mening' zijn: 'discussiepunt', 'opinie' of 'standpunt'

Slide 4 - Tekstslide

Vogelpoep is lastig te verwijderen van je fiets.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quizvraag

Wifi is op onze school aanwezig.
A
Mening
B
Feit

Slide 6 - Quizvraag

Een tegenargument 
...is een argument dat in het hoofd van je 'tegenstander' kan bestaan. Als je je verdiept in het hoofd van een tegenstander, en dus de tegenargumenten verkent, begrijp je waarom anderen iets anders vinden, maar je kunt dan ook gemakkelijker een ander overtuigen.
 

Slide 7 - Tekstslide

Na het standpunt komen de argumenten. Welk rijtje signaalwoorden kun je gebruiken om een argument aan te geven?
A
want, omdat, in tegenstelling tot
B
omdat, daarom, echter
C
echter, omdat, want
D
want, omdat, daarom

Slide 8 - Quizvraag

Een tegenargument is een argument tegen
A
de argumenten voor
B
het standpunt

Slide 9 - Quizvraag

Welk rijtje signaalwoorden kun je goed gebruiken om een tegenargument en/of een weerlegging aan te geven?
A
doordat, ten slotte, echter
B
ten slotte, echter, kortom
C
echter, in tegenstelling tot, daarentegen
D
in tegenstelling tot, kortom, dus

Slide 10 - Quizvraag

Een weerlegging heeft betrekking op
A
het argument voor
B
het argument tegen
C
het standpunt
D
de conclusie

Slide 11 - Quizvraag

Pleonasme & Tautologie

Pleonasme: je voegt een eigenschap van iets toe in een uiting, terwijl dat niet nodig is of al vanzelf spreekt. De woorden die gebruikt worden, behoren niet tot dezelfde woordsoort.

Tautologie: je zegt/schrijft twee keer hetzelfde, in andere woorden, achter elkaar. Hier worden wel vaak dezelfde woordsoorten gebruikt.

Stijlfiguur: versterkt het effect - is correct.
Stijlfout: onnodige herhaling - is incorrect.

Slide 12 - Tekstslide

Natuurlijk controleren we vanzelfsprekend de antwoorden.
A
Pleonasme
B
Tautologie

Slide 13 - Quizvraag

De bal is omlaag gevallen
A
Pleonasme
B
Tautologie

Slide 14 - Quizvraag

De (foutieve) samentrekking 
Betekenis ?
Functie ?
Getal ?

Slide 15 - Tekstslide

Ik ben jarig en naar Assen geweest.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Ik ben jarig en naar Assen geweest
Ik ben jarig en ik ben naar Assen geweest.
Ik = ow
ben = kww

Conclusie: 'ik' mag je weglaten, 'ben' niet.


ik = ow
ben = hww


Functie

Slide 17 - Tekstslide

Nu aan de slag! 
Oefenproefwerk 
> antwoorden zet ik online 

Mail me met vragen! :) 

Slide 18 - Tekstslide