1.3 De zon als motor: luchtdruk en wind

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste omschrijving van breedteligging?
A
Grote gebieden die qua klimaat hetzelfde zijn
B
Hoek die de zonnestralen maken met het aardoppervlak
C
De ligging van een plaats ten opzichte van de evenaar in graden
D
Zone op aarde die ingedeeld is in temperatuur

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een isotherm?
A
Lijnen die plaatsen met een geljke temperatuur met elkaar verbinden
B
een soort luchtstreek
C
de grens voor de tropen
D
de lijn waarboven het te koud is voor de boomgroei

Slide 3 - Quizvraag

Hoe hoger de breedteligging, hoe warmer het wordt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

In Spanje is het warmer dan in Nederland doordat de zoninvalshoek in Spanje:
A
Langer is
B
Korter is
C
Groter is
D
Kleiner is

Slide 5 - Quizvraag

In de staat Utah in de Verenigde Staten is in augustus 2021 een wielerwedstrijd gehouden. De wielrenners begonnen op 1.000 meter hoogte bij een temperatuur van 34 graden Celsius. De finish lag op 3.000 meter hoogte.
Wat was de temperatuur bij de finish?
A
14 graden Celsius
B
22 graden Celsius
C
28 graden Celsius
D
40 graden Celsius

Slide 6 - Quizvraag

Door welk klimaatfactor is de temperatuur in januari aan de kust lager?
A
Breedteligging
B
Hoogteligging
C
Afstand tot de zee
D
Geen van deze

Slide 7 - Quizvraag

Waarom ligt er in Zwitserland vaker sneeuw dan in Nederland?
Waarom ligt er in Finland vaker sneeuw dan in Nederland?
Waarom ligt er in Polen vaker sneeuw dan in Nederland?
Welke temperatuurfactor speelt een rol?
Hoogteligging
Breedteligging
Afstand tot zee

Slide 8 - Sleepvraag

Wat gaan we vandaag leren?
In een weerbericht hoor je vaak over een lagedrukgebied vlak bij of boven Nederland. Dan valt er meestal neerslag en kan het hard waaien. 
Wat hebben luchtdruk  en wind met elkaar te maken?

Leerdoel: Wat is het verband tussen temperatuurverschillen van lucht, luchtdruk en wind aan het aardoppervlak?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Luchtdruk
Luchtdruk = De kracht die  het gewicht van de lucht in de atmosfeer op  een oppervlak uitoefent.
  • Barometer (Hectopascal (hPa))
  • hoge luchtdruk > 1013 hPa
  • lage luchtdruk < 1013 hPa
Luchtdruk en wind
Isobaren
Isobaar = Lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Luchtdrukgebieden
  • Je kan op basis van de luchtdruk een onderscheid maken tussen twee gebieden.
  • Lagedrukgebieden: onder de 1013 hPa
  • Hogedrukgebieden: boven de 1013 hPa

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Bij een hogedrukgebied
A
daalt de lucht
B
stijgt de lucht

Slide 17 - Quizvraag

In een hogedruk gebied
A
is het warm en droog
B
is het droog
C
is het warm en nat
D
is het nat

Slide 18 - Quizvraag

hogedruk gebieden =
A
meestal droog en zonnig weer
B
aangegeven met hoofdletter L
C
meestal bewolking en regen
D
meestal lage drukgebied

Slide 19 - Quizvraag

Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk.
Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de
wind is die daar waait.
Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht op en is de kans op
neerslag groot.
Wat is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is wind?
Gebruik de woorden hoge druk en lage druk in je antwoord.


Slide 21 - Open vraag

Lage druk
Hoge druk
Lagedruk
Hoge druk
Lage druk

Slide 22 - Sleepvraag

Welke beschrijving hoort bij het weer in Nederland op 11 april 2007?

A
Het was bewolkt en droog.
B
Het was bewolkt en regenachtig.
C
Het was onbewolkt en droog.
D
Het was onbewolkt en regenachtig.

Slide 23 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij het weer in Spanje op 25 december 2015?

A
grote kans op neerslag en een krachtige wind
B
grote kans op neerslag en een zwakke wind
C
weinig kans op neerslag en een krachtige wind
D
weinig kans op neerslag en een zwakke wind

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Windkracht en windsnelheid
Windkracht: schaal van Beaufort
Windsnelheid: meter per seconde
Windrichting
Windrichting: waar de wind vandaan komt (zuidenwind komt uit het zuiden)

In Nederland waait de wind meestal uit het zuidwesten.

Windroos wordt gebruikt om de windrichtingen te benoemen.




Windkracht, windsnelheid en windrichting
Aan- en aflandige wind
Aanlandige wind = zeewind = waait van zee naar land.

Aflandige wind = landwind = waait van land naar zee.

Slide 28 - Tekstslide

Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding
Aflandige wind
Aanlandige wind

Slide 29 - Sleepvraag

Wat betekent 'aanlandige wind'?

Slide 30 - Open vraag

Hier staan drie uitspraken over het weer en het klimaat.
Welke van onderstaande uitspraken is niet juist?

Uitspraak 1: Luchtdruk wordt gemeten met een barometer.
Uitspraak 2: Isobaren zijn lijnen op een kaart die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbinden.
Uitspraak 3: De windkracht wordt ingedeeld met de schaal van Beaufort.
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Uitspraak 3
D
Alle uitspraken zijn juist

Slide 31 - Quizvraag

Wat is aanlandige wind?
A
Wind die van het land naar de zee waait
B
Wind die van de zee naar het land waait
C
Wind die uit de bergen komt.
D
Wind die verder de zee in waait.

Slide 32 - Quizvraag

Hoe heet de eenheid waarmee de luchtdruk wordt gemeten?
A
Hectopascal
B
Beaufort
C
Fahrenheit
D
Celsius

Slide 33 - Quizvraag

hoe heten de lijnen die punten van dezelfde luchtdruk met elkaar verbinden
A
isothermen
B
isobaren
C
hoogtelijnen
D
beaufortlijnen

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde van aanlandige wind?
A
Is er niet
B
Oplandige wind
C
Toelandige wind
D
Aflandige wind

Slide 35 - Quizvraag

Regenschaduw
Stuwingsregens
Lijzijde
Loefzijde
Aanlandige wind

Slide 36 - Sleepvraag

De Schaal van Beaufort gaat tot
A
windkracht 6
B
windkracht 8
C
windkracht 10
D
windkracht 12

Slide 37 - Quizvraag

Een aanlandige wind is...
A
Droog
B
Vochtig

Slide 38 - Quizvraag

Begrippen
Aanlandige wind:     Wind die van de zee naar het land waait. Heet ook zeewind.
Aflandige wind:       Wind die van het land naar de zee waait. Heet ook landwind.
Barometer:                Instrument om de luchtdruk te meten.
Depressie:                 Een lagedrukgebied rond de 50 tot 60o NB en ZB waarbij een warmtefront en een koufront voor neerslag zorgen. 
Hogedrukgebied:      Een gebied met een hogere luchtdruk dan de omgeving. Heet ook maximum.
Lagedrukgebied:      Gebied met een lagere luchtdruk dan de omgeving. Heet ook minimum.
Landwind:                Wind die van het land naar de zee waait. Heet ook aflandige wind.
Luchtdruk:                De luchtdruk is de kracht die het gewicht van de lucht in de atmosfeer op een oppervlak uitoefent.
Schaal van Beaufort: Een maat voor de windkracht, aangegeven in Beaufort (Bft), die loopt van 0 (windstil) tot en met 12 (orkaankracht).
Wind:                        Het bewegen van lucht in de atmosfeer door verschillen in luchtdruk.
Windkracht:              De kracht van de winduitgedrukt in eenheden van de schaal van Beaufort.
Windrichting:            De kompasrichting waar de wind vandaan komt.
Windroos:                  Een diagram waarin de windrichtingen zijn aangegeven.
Windsnelheid:            De snelheid van de wind in m/s of km/u, gemeten met een windmeter (Anemometer).


Slide 39 - Tekstslide

Succescriteria
  • Je kunt op een weerkaart gebieden met hoge en lage luchtdruk aangeven, ten opzichte van de gemiddelde wereldwijde luchtdruk.
  • Je kunt uitleggen hoe aan het aardoppervlak verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor wind gaat waaien.
  • Je kunt de luchtcirculatie op de evenaar tekenen, beschrijven en uitleggen.
  • Je kunt op een weerkaart aan de hand van de isobaren aangeven waar de wind het hardst waait.
  • Je kunt de schaal van Beaufort in een weerbericht herkennen en zelf toepassen.
  • Je kunt het verband uitleggen tussen windsnelheid en windkracht.
  • Je kunt de windroos uitleggen en toepassen.
  • Je kunt in een afbeelding zeewind/aanlandige wind en landwind / aflandige wind herkennen.
  • Je kunt uitleggen hoe land- en zeewind elkaar in kustgebieden op kleine schaal kunnen afwisselen door de temperatuurverschillen tussen dag en nacht.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vochtige lucht en droge lucht.
  • Je kunt uitleggen hoe de maximalen luchtvochtigheid afhankelijk is van de temperatuur van de lucht.

Slide 40 - Tekstslide

Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §1.3 in Learnbeat

Slide 41 - Tekstslide