§2.1 - Het periodiek systeem

§2.1 Periodiek systeem
Leerdoelen:
Het atoommodel van Bohr gebruiken om atomen weer te geven
Het atoomnummer en massagetal gebruiken
Uitleggen wat isotopen zijn
Weten waar in het periodiek waar metaal- en niet-metaal atomen staan
Met het periodiek systeem de verdeling van de elektronen afleiden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§2.1 Periodiek systeem
Leerdoelen:
Het atoommodel van Bohr gebruiken om atomen weer te geven
Het atoomnummer en massagetal gebruiken
Uitleggen wat isotopen zijn
Weten waar in het periodiek waar metaal- en niet-metaal atomen staan
Met het periodiek systeem de verdeling van de elektronen afleiden

Slide 1 - Tekstslide

Stoffen <-> moleculen <-> atomen
Stoffen bestaan uit moleculen

Moleculen bestaan weer uit nog kleinere
deeltjes: atomen

Atomen zijn opgebouwd uit nog kleinere
deeltjes

Leer je in deze §

Slide 2 - Tekstslide

Atomen bestaan uit kleine deeltjes
In hoofdstuk 1 leerde je dat moleculen uit atomen zijn opgebouwd.

In §2.1 leer je dat ATOMEN uit nog kleinere deeltjes zijn opgebouwd:
                  - protonen
                  - neutronen
                  - elektronen
Er zijn in totaal 118 atomen. Hoe geven wij deze atomen weer
in een overzichtstabel?

Slide 3 - Tekstslide

Het periodiek systeem
Alle atomen zijn gerangschikt
in een systeem.
18 verticale groepen
7 horizontale periodes

In de verticale groepen hebben
alle elementen soortgelijke eigenschappen

Slide 4 - Tekstslide

Niet zomaar een willekeurige tabel

Het periodiek systeem is niet zomaar een tabel, maar de atomen hebben allemaal heel precies een plek.


Eerst zijn de atomen op volgorde van klein naar groot gezet.

Het kleinste atoom heeft 1 proton in de kern (= waterstof) en de grootste is Oganesson (Og) en deze heeft 118 protonen in de kern.


Daarna zijn de atomen op chemische eigenschappen gegroepeerd. De stoffen die op dezelfde wijze reageren staan onder elkaar (= een groep)


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Deze 4 namen moet je kennen!!
Wat de gele vakjes betekenen leer je pas in hoofdstuk 3 .

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Hoe heet de tabel waar alle elementen in staan?
A
elementen tabel
B
atoomsysteem
C
periodiek systeem
D
elementen systeem

Slide 9 - Quizvraag

Waar staan de metalen in het periodiek systeem
A
links
B
rechts

Slide 10 - Quizvraag

Waar staan de edelgassen in het periodieksysteem
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 17
D
groep 18

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heten de stoffen in groep 17 van het periodieksysteem
A
edelgassen
B
metalen
C
halogenen
D
nietmetalen

Slide 12 - Quizvraag

Hoe is een atoom opgebouwd?

Slide 13 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Dalton (havo 3)
John Dalton had een atoommodel bedacht waarbij alle atomen werden voorgesteld als MASSIEVE BOLLEN.
Je kan je dit voorstellen als knikkers.
Elke atoom had zijn eigen massa en zijn eigen diameter (=grootte).
Dalton bedacht kleuren voor de atomen.
Die kleuren gebruiken we nu nog in molecuul bouwdozen:

Slide 14 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Thomson (havo 3)
John Thomson had ontdekt dat er negatieve geladen deeltjes uit een atoom verwijderd kunnen worden. Dit klopte niet met het model van Dalton van massieve bollen dus moest er een nieuw "model" worden bedacht.
Thomson bedacht dat de negatieve geladen deeltjes 
voor te stellen zijn als krenten in een krentenbol, 
die dus uit een atoom verwijderd kunnen worden.

Dit was revolutionair omdat hieruit bleek 
dat atomen uit nog kleinere deeltjes bestaan.

Slide 15 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Rutherford (havo 4)
Ernest Rutherford had ontdekt dat de atomen geen massieve bollen kunnen zijn.
Hij had dit ontdekt omdat alle radioactieve deeltjes recht door een atoom gaan. Als atomen massieve bollen zouden zijn, dan moeten alle radioactieve deeltjes terugkaatsen, zoals jij ook terugkaatst van een dichte muur.
                                                      deeltjes konden 'gewoon' door
                                                      atomen heen zonder dat atomen
                                                      stuk gingen.

Slide 16 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Rutherford
Omdat radioactieve deeltjes gewoon door atomen heen gaan maar atomen wel massa hebben, bedacht Rutherford dat alle massa van een atoom in een kleine kern zit. 99% van het atoom is "leeg" en heeft geen massa.
De grootte van de kern en een atoom is dan hetzelfde als een mug op de middenstip van een groot voetbalstadion. 

Slide 17 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Rutherford
Alle massa zit dus in de kern.
Er was ook ontdekt dat er "massaloze" deeltjes zweven in de lege ruimte rondom de kern.
Deze massaloze deeltjes heten ELEKTRONEN en hebben een elektrische lading van -1.
Omdat atomen zelf geen lading hebben moet er dus ook positieve lading in een atoom zitten: Dit zijn de PROTONEN en hebben elektrische lading +1.

Slide 18 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Rutherford
Een paar jaar later werd ook nog ontdekt dat er 
ook NEUTRONEN zijn.
Deze hebben geen elektrische lading (=zijn neutraal). 
Neutronen zitten ook in de kern.

                                       Het atoommodel van Rutherford kan je 
                                        dus als volgt voorstellen:

Slide 19 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Bohr (havo 4)
Niels Bohr heeft het atoommodel nog iets beter verbeterd.
Hij ontdekte dat elektronen niet zomaar om de kern zweven, maar deze zitten in speciale schillen om de kern.
Je kan dit voorstellen als de planeten die cirkelen om de zon:

Slide 20 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Bohr






             en in de kern zitten dan de PROTONEN en NEUTRONEN

Slide 21 - Tekstslide

Vier verschillende atoommodellen: 
het atoommodel van Bohr
De elektronen kunnen niet zomaar in elke schil zitten. Er is een maximum aantal elektronen dat er per schil kan zijn.
De binnenste schil is de K-schil. Hierin kunnen 2 elektronen.
De volgende schil is de L-schil en heeft maximaal 8 elektronen.

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
Nu je weet WAAR de protonen, neutronen en elektronen zitten in een atoom, is het nog belangrijk dat je kunt bepalen HOEVEEL er van ieder deeltje aanwezig is.
We zien hier zuurstof (=O).
Het atoomnummer is 8 (omcirkeld)
Dat betekent dat er 8 PROTONEN zijn.
Er zijn in een atoom EVENVEEL PROTONEN en ELEKTRONEN

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
We zien hier zuurstof (=O).
Het massagetal is 16 (omcirkeld)
Dat betekent dat er  16 PROTONEN + NEUTRONEN zijn.
Bij de vorige slide wisten we al dat er 8 protonen
zijn.
Dus dit atoom heeft (16-8=) 8 NEUTRONEN

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel protonen heeft een stikstof (=N) atoom?
A
14
B
21
C
7
D
Geen idee

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft een fluor (=F) atoom?
A
19
B
10
C
9
D
Geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel elektronen heeft een koolstof (=C) atoom?
A
12
B
24
C
6
D
Geen idee

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn isotopen?
Isotopen zijn atomen die HETZELFDE AANTAL PROTONEN EN ELEKTRONEN hebben maar een VERSCHILLEND AANTAL NEUTRONEN en dus een verschillende massa.



Weergave van verschillende isotopen: 
Je kan isotopen ook zo opschrijven:            C-12           C-13           C-14

Slide 28 - Tekstslide

Wat nu te doen..
lezen §2.1
Maken opgaven online methode

Slide 29 - Tekstslide