Grammar Recap Past Continuous

Past simple
Past continuous
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Past simple
Past continuous

Slide 1 - Tekstslide

  1. Gebruik je eigen naam in Lesson-Up
  2. Geen andere apps/tabbladen openen
  3.  Eigen antwoorden invullen

Slide 2 - Tekstslide

Recap Past simple
  • Tijd: Verleden tijd  en het is volledig voorbij
  • Onderdelen: ww + ed of onregelmatige vorm

  • Voorbeeld: Ik fietste vanochtend naar school.
  • Vertaling: I walked to school this morning.
  • Voorbeeld: Jij kocht gisteren een nieuwe tas.
  • Vertaling: You bought a new bag yesterday.

Slide 3 - Tekstslide

de past simple van to walk is?
A
walks
B
walkt
C
walked
D
gewalkt

Slide 4 - Quizvraag

de past simple van to buy is?
A
buyd
B
gebuyed
C
gebought
D
bought

Slide 5 - Quizvraag

Fill in
The train __________ (stop) at every station this morning.


Slide 6 - Open vraag

All my relatives __________ (send) me birthday cards last week.

Slide 7 - Open vraag

A minute ago the teacher __________ (answer) my question.

Slide 8 - Open vraag

The famous pop group __________
( play) at the concert last month.

Slide 9 - Open vraag

Recap: past continuous
Tijd: Verleden tijd van een lange gebeurtenis
Onderdelen: vervoeging van to be: was/were + ww + ing
Dus altijd twee werkwoorden:
voorbeeld: Ik was uren aan het lopen.
Vertaling: I was walking for hours.

Slide 10 - Tekstslide

Recap: Past continuous + past simple
  • Tijd: Verleden tijd van een lange gebeurtenis + moment
  • Onderdelen PC: to be (was/were) + ww + ing 
  • Onderdelen PS: ww + ed of onregelmatige vorm
  • Dit zijn dus drie werkwoorden:
  • Voorbeeld: Ik was aan het lopen toen ik struikelde.
  • Vertaling: I was walking when I tripped.

Slide 11 - Tekstslide

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 12 - Open vraag

Wanneer gebruik je de past simple (verleden tijd)?

Slide 13 - Open vraag

Hoeveel werkwoorden heeft een zin waarin "when" wordt gebruikt?

Slide 14 - Open vraag

Last year I _____
(visit) Paris and Rome.
A
was visiting
B
visited
C
were visiting
D
visitted

Slide 15 - Quizvraag

We ______
(watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.
A
were watching - heared
B
was watching - heared
C
were watching - heard
D
was watching - heard

Slide 16 - Quizvraag

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.
A
were working - finded
B
worked - was finding
C
was finding - works
D
was working - found

Slide 17 - Quizvraag

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 18 - Quizvraag

Was Andrew playing computer games?
A
Past Continuous
B
Simple Past

Slide 19 - Quizvraag

We sang that song yesterday.
A
Past Simple
B
Past continuous

Slide 20 - Quizvraag

I ...... (to breath) very strongly, when I ran up that hill.

Slide 21 - Open vraag

She ..... (to feel) pretty sick yesterday, when my mother .....(to visit) me.
alleen de vormen opschrijven..

Slide 22 - Open vraag

I ..... (to drive) home, when the policeman .......(to shout) at me.

Slide 23 - Open vraag

When they ..... (to calculate) the total costs to buy the house, the broker suddenly .......(to get)ill.

Slide 24 - Open vraag

Vorige week kocht ik mijn fiets.
A
Last week I bought my bike.
B
Last week I was buying my bike.
C
Last week I buyed my bike.
D
Last week I have bought my bike.

Slide 25 - Quizvraag

Vul alleen de werkwoorden in: I .... (to cook) my food when it suddenly (to catch) fire.

Slide 26 - Open vraag

Vertaal deze zin:
Vorig jaar kreeg ik nieuwe schoenen.

Slide 27 - Open vraag

The busdriver ........ (to drive) on the road when he suddenly ..... (pass out).

Slide 28 - Open vraag

The boy ..... (hit) him while the teacher ...... (to talk).

Slide 29 - Open vraag

Sarah ..... (to cycle) to school when a car ..... (to crash).

Slide 30 - Open vraag

Aron .... (to read) a book when the doorbell ..... (to ring).

Slide 31 - Open vraag

I .... (to fall) many times while I .... (to climb) this mountain.

Slide 32 - Open vraag

She .... (to surf) when she .... (to see) a shark.

Slide 33 - Open vraag