¿Cuánto cuesta?

                  ¡Buenos días!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

                  ¡Buenos días!

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
  • La evaluación
  • Las cantidades
  • Preguntar por el precio
  • Vamos a escuchar 
  • Repaso de los verbos
Leerdoel: 
Ik weet hoe je de verpakkingen en hoeveelheden in het Spaans zegt.

Slide 2 - Tekstslide

Schriftelijke overhoring

MAANDAG 3 OKTOBER     
       HEEL TAREA 1

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Maak gebruik van woordenlijst 1.2
Schrijf de getallen voluit!
extra info
patatas = aardappelen 
manzanas = appels 
croquetas = kroketten 

mantequilla

Slide 5 - Tekstslide

Las respuestas
A.
1. una bolsa de
2. una botella de
3. una lata de
4. un paquete de
5. una bolsa de
6. una bolsa de
7. un paquete de
8. una botella de / una lata de
B.
• Un kilo de filetes
• Cien gramos de jamón
• Medio litro de leche
• Dos kilos de patatas
• Doscientos cincuenta gramos de queso
• Un kilo y medio de sardinas
• Dos barras de pan
• Medio kilo de manzanas

Slide 6 - Tekstslide

Preguntar por el precio

Hoeveel kosten de producten? 

1.  € ________
2. € ________
3. € ________
4. € ________
¿Cuánto cuesta?
Hoeveel kost ...           (enkelvoud)
¿Cuánto cuestan?
Hoeveel kosten ...      (meervoud)

Slide 7 - Tekstslide

Preguntar por el precio

Hoeveel kosten de producten? 

1. €2,88
2. €1,48
3. €1,68
4. €4,50

¿Cuánto cuesta?
Hoeveel kost ...           (enkelvoud)
¿Cuánto cuestan?
Hoeveel kosten ...      (meervoud)

Slide 8 - Tekstslide

Maak in je schrift

Slide 9 - Tekstslide

Maak in je schrift
A
B
C
D
E
A
B
A
B
C

Slide 10 - Tekstslide

Lista de vocabulario

Vul woordenlijst 1.4 in met behulp van de vorige opdracht! 



queso Manchego

Slide 11 - Tekstslide

Vamos de compras

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Las respuestas
C. Voorbeeldoplossing, er zijn meerdere mogelijkheden.
• Una lata de sardinas
• Una botella de vino
• Un paquete de café
• Una bolsa de magdalenas
• Una barra de pan
• Un litro de agua mineral
• Medio kilo de croquetas
• 250 gramos de mantequilla
• medio litro de agua mineral




D.
1. quería
2. Tiene - cuánto quiere
3. Cuánto cuestan
4. desea - deme
5. eso es todo
6. cuánto es



Slide 14 - Tekstslide

¿Cuánto cuesta / cuánto cuestan?
Wat vraag je op de markt als je wilt weten…..
1. …..wat een kilo tomaten kost?
         Voorbeeld: ¿Cuánto cuesta un kilo de tomates?
2. …..hoeveel een halve liter olijfolie kost?
3. …..hoeveel 100 gram kaas kost? 
4. …..hoeveel 1 stokbrood kost?
5. …..wat een halve kilo aardappelen kost?
6. …..wat alles bij elkaar kost?


Slide 15 - Tekstslide

Respuestas

1. ¿Cuánto cuesta un kilo de tomates?
2. ¿Cuánto cuesta medio litro de aceite de oliva?
3. ¿Cuánto cuestan cien gramos de queso?
4. ¿Cuánto cuesta una barra de pan?
5. ¿Cuánto cuesta medio kilo de mandarinas?
6. ¿Cuánto es todo?

Slide 16 - Tekstslide

Klaar met de opdrachten?
Herhaal voor jezelf het stappenplan om  regelmatige werkwoorden te vervoegen.
De volgende les gaan we een stap verder met de klinkerwisselingen.


tip
Maak eventueel aantekeningen in je Spaanse schrift.
HERHALING!

Slide 17 - Tekstslide

Repaso: los verbos regulares

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan
werkwoorden vervoegen

1. Haal -ar, -er of -ir van het werkwoord af, nu heb je de stam.
2. Wat is het onderwerp van de zin (yo, tú, él ...).
3. Bekijk wat de juiste uitgang is die bij dit onderwerp hoort. (kijk goed bij AR, ER of IR)
4. Plak de uitgang aan de stam.

Voorbeeld: Ella ______ (vivir) en una casa muy grande. 
1. Het is een ir werkwoord, de stam is viv
2. Het onderwerp in de zin is: Ella (zij)
3. Als je kijkt in het schema bij de ir werkwoorden staat er bij ella > e
4. viv + e = vive                        Het juiste antwoord is: Ella vive en una casa muy grande.

Slide 19 - Tekstslide

Herhaling
Zie página 64

Slide 20 - Tekstslide

Yo (beber) agua.
A
bebo
B
bebéis
C
bebe
D
bebes

Slide 21 - Quizvraag

Nosotros (comer) paella.
A
como
B
comemos
C
coméis
D
comen

Slide 22 - Quizvraag

Mi hermano (nadar) en la piscina.
A
nado
B
nadamos
C
nadéis
D
nada

Slide 23 - Quizvraag

Ellos (vivir) en Madrid.
A
viven
B
vive
C
vivís
D
vivo

Slide 24 - Quizvraag

GPL - werken met leerdoelen
www.knip.Ldgo.nl                                          klassencode: bdo4x 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

LET OP: 
Bij de nosotros en vosotros vorm NOOIT een klinkerwisseling.
wij
jullie

Slide 28 - Tekstslide

VERBOS E - IE
querer          -        willen, houden van
empezar      -       beginnen
preferir         -      liever willen
entender      -      begrijpen
cerrar             -      sluiten
pensar           -      denken
tener               -      hebben    (de ik-vorm = tengo)

Voorbeeld: 
Tú ______ (tener) 40 años.
La clase ________ (empezar) a las ocho y nueve. 

Deze werkwoorden leer je als werkwoorden met e - ie 
klinkerwisseling
antwoord
tienes
antwoord
empieza

Slide 29 - Tekstslide

1.6 F - Los verbos E - IE
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden in je schrift.

1. ¿Qué _____________________(querer, tú)?
2. Yo _____________________(querer) una barra de pan.
3. ¿Qué ______________________(preferir, vosotros), té o leche?
4. Pues, yo ___________________(preferir) agua.
5. ¿A qué hora ____________________(cerrar) el supermercado?
6. Los alumnos no ____________________(entender) al profesor.
7. Chicos, _______________________(empezar, nosotros) la clase.
8. Pepe ________________________(pensar) que no tienen queso manchego

Slide 30 - Tekstslide

Las respuestas

Ejercicio F
1. quieres
2. quiero
3. preferís
4. prefiero
5. cierra
6. entienden
7. empezamos
8. piensa

Plaza de España, Sevilla

Slide 31 - Tekstslide

Los verbos querer + tener
Noteer de juiste vormen van “querer” en “tener”.

* Buenas tardes, (nosotros) ________1__________ aceite de oliva.
- Muy bien, ¿de qué marca lo __________2____________ustedes?
* ¿Qu marcas ___________3__________ usted?
- Tenemos “Soloil” y “Aceitole”.
* Pues, una lata de “Aceitole, por favor. Antonio, ¿tú ________4_________ algo más?
> ¿Yo? Ah, sí, claro. ___________5___________ una lata de sardinas, pero en salsa de tomate
willen
hebben

Slide 32 - Tekstslide

Wil je extra oefenen met de klinkerwisselingen?

Slide 33 - Tekstslide

Los deberes


Leren: woordjes 1.1 + 1.2 (ook cantidades)
lunes el 26 de septiembre la tercera hora

Slide 34 - Tekstslide