Trabi KM2 Kap 7

Regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Schwache Verben Präsens 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Schwache Verben Präsens 

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan de leerling de zwakke werkwoorden o.t.t. vervoegen. 

Slide 2 - Tekstslide

STAP 1





STAM

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

STAP 2




Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

STAP 3




Uitgang

Slide 7 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
spiele
spielt
spielst
spielen
spielt
spielen

Slide 10 - Sleepvraag

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 11 - Quizvraag

ich (machen)
A
macht
B
mache
C
machst
D
machen

Slide 12 - Quizvraag


Du (spielen) gerne Musik.
A
spielen
B
spielt
C
spielst
D
spiele

Slide 13 - Quizvraag


Er (lieben) Musik.
A
liebt
B
liebst
C
lieben
D
liebe

Slide 14 - Quizvraag


Ihr (erzählen) Geschichten.
A
erzählt
B
erzählst
C
erzählen
D
erzähle

Slide 15 - Quizvraag


Wir _____ heute zum Strand
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehet

Slide 16 - Quizvraag

machen
du.....
A
mache
B
macht
C
machst
D
machen

Slide 17 - Quizvraag

Wo ________ du?
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt

Slide 18 - Quizvraag

tun
er....
A
tue
B
tust
C
tun
D
tut

Slide 19 - Quizvraag

schwimmen

Du _________ sehr schnell!


A
schwimst
B
schwimmst
C
schwimt
D
schwimmt

Slide 20 - Quizvraag

singen

Das Lied _______ ihr sehr schön!
A
singst
B
singt
C
singe
D
singen

Slide 21 - Quizvraag


Petra (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 22 - Quizvraag

Wir ___ (segeln) morgen.

Slide 23 - Open vraag

houden van = lieben
Ich __________ dich!

Slide 24 - Open vraag

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Slide 25 - Open vraag

spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.

Slide 26 - Open vraag

Regelmatige werkwoorden: met stam op -s/-ß/-z
werkwoord: heißen, stam:heiß
ich heiß e
du heiß t
er/sie es heiß t
wir heiß en
ihr heiß t
sie heiß en
Sie heiß en


Slide 27 - Tekstslide


Du (heißen) Tom.
A
heißst
B
heißt
C
heißenen
D
heiße

Slide 28 - Quizvraag


Hallo, ich _____ Jan.
A
heiße
B
heiß
C
heißen
D
heißt

Slide 29 - Quizvraag

heißen
du
A
heiße
B
heißst
C
heißt
D
heißen

Slide 30 - Quizvraag

ich (reisen)
A
reist
B
reise
C
reisen
D
gereist

Slide 31 - Quizvraag

Genießen
______ du auch diese Torte?
A
genieße
B
genießst
C
genießt
D
genießen

Slide 32 - Quizvraag

schmelzen
ich _______ die Butter

A
schmelze
B
schmelzen
C
schmelzst
D
schmelzt

Slide 33 - Quizvraag

beißen
Hans _______ in eine Brezel
A
beiße
B
beißt
C
beißst

Slide 34 - Quizvraag

Vervoeg: du .... (tanzen)

Slide 35 - Open vraag

Das Mädchen ___ (schießen) vielleicht ein Tor!

Slide 36 - Open vraag