4B H9 Geluid

 Hoofdstuk 9 Geluid
Introductie
  • 9.1 Trillingen en tussenstof
  • 9.2 Geluidssnelheid
  • 9.3 Hoog en laag geluid
  • 9.4 Hard en zacht geluid
  • 9.5 Geluidshinder
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

 Hoofdstuk 9 Geluid
Introductie
  • 9.1 Trillingen en tussenstof
  • 9.2 Geluidssnelheid
  • 9.3 Hoog en laag geluid
  • 9.4 Hard en zacht geluid
  • 9.5 Geluidshinder

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Slide 2 - Tekstslide

9.1 Trillingen en tussenstof

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 9.1 
  1. Je kunt beschrijven dat geluid ontstaat bij een geluidsbron.
  2. Je kunt beschrijven dat geluid een trilling is.
  3. Je kunt beschrijven dat geluid een snelheid heeft.
  4. Je kunt beschrijven dat geluid zich verplaatst van een geluidsbron via een tussenstof naar een ontvanger.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is geluid? 
  • Geluid zijn trillingen
  • Die trillingen worden gemaakt door een geluidsbron 
  • Alles wat geluid maakt noem je een geluidsbron. 
Hoe verplaatsen die trillingen zich? 
  • Door een tussenstof
  • Een tussenstof kan van alles zijn: lucht.....maar ook metaal, water, rubber, helium...

Slide 5 - Tekstslide

Geluidssnelheid 
= de snelheid van geluid 
= voortplantingssnelheid.

  • De geluidssnelheid is in elke tussenstof anders.
  • in lucht met temperatuur van 20 graden: 343 m/s !!

Slide 6 - Tekstslide

Geluidsontvanger
Geluid is een trilling 
de tussenstof trillen 
een ontvanger die het geluid waarneemt

Geluidsontvanger: 
bv. oor & microfoon 


Slide 7 - Tekstslide

Samenvatting:
Geluid wordt gemaakt door een geluidsbron.
Geluid is een trilling.
De tussenstof geeft de trilling van de geluidsbron door aan de geluidsontvanger.
De tussenstof kan lucht zijn.
De snelheid van het geluid noem je de geluidssnelheid.
De geluidssnelheid in lucht is ongeveer 340 m/s.
Elke stof heeft zijn eigen geluidssnelheid.


Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 1 t/m 18, Bladzijde 153 t/m 156

Slide 9 - Tekstslide

9.2 Geluidssnelheid
9.2.1 Je kunt berekeningen maken met de geluidssnelheid.
9.2.2 Je kunt benoemen wat er met geluid gebeurt als het een oppervlak van een ander materiaal tegenkomt.
9.2.3 Je kunt het gebruik van echoscopie beschrijven.
9.2.4 Je kunt het gebruik van echolood beschrijven.
9.2.5 Je kunt berekeningen maken met geluid bij een echo.

Slide 10 - Tekstslide

Geluidssnelheid
verschillende tussenstoffen 
andere snelheid

Zie BiNaS


Snelheid van geluid in lucht: 343 m/s



Slide 11 - Tekstslide

Rekenen met geluidsnelheid
Geluidssnelheid vaak bekend, afstand berekenen:

afstand = snelheid x tijd 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht
Je ziet een bliksemflits. Je hoort 3,0 seconden later de donder. De luchttemperatuur is 20 °C.
Hoe ver is het onweer van je af?

gegevens
geluidssnelheid = 343 m/s 
tijd = 3,0 s
gevraagd
afstand tot het onweer = ? m
uitwerking
afstand = geluidssnelheid × tijd
afstand = 343 × 3,0 = 1029 m

Het onweer is 1029 m van je af. Dat is ongeveer 1 km.


Slide 13 - Tekstslide

Geluid terugkaatsen
Geluid dat tegen een hard voorwerp aankomt weerkaatst terug. Dit noem je echo. 
Geluid dat tegen een zacht voorwerp aankomt wordt geabsorbeerd. Het materiaal neemt het geluid dan op. 

Slide 14 - Tekstslide

Echoscopie

Slide 15 - Tekstslide

Echolood
Het lood zendt geluidsgolven weg (toongenerator) en vangt ze weer op (microfoon). 

Afgelegde weg van geluid= geluidssnelheid x tijd
(Let op, dit geluid legt 2 keer de afstand af)

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
9.2, Bladzijde 160 t/m 170

Slide 17 - Tekstslide

Planning

Slide 18 - Tekstslide

9.3: Hoog en laag geluid

Slide 19 - Tekstslide

9.3 Hoog en Laag geluid
9.3.1 Je kunt het verband leggen tussen toonhoogte en frequentie.
9.3.2 Je kunt de toonhoogte in verband brengen met de lengte en de dikte van een snaar en met de spankracht in de snaar.
9.3.3 Je kunt het frequentiebereik van het menselijk gehoor benoemen.
9.3.4 Je kunt de functie van een toongenerator en een oscilloscoop beschrijven.
9.3.5 Je kunt op een beeld van een oscilloscoop hoge en lage tonen van elkaar onderscheiden.

Slide 20 - Tekstslide

Toonhoogte
Met je stem kun je hoge en lage tonen maken. 
Als je op een heel hoge toon praat, voel je het geluid hoog in je keel. Praat je met een heel lage stem, dan voel je het geluid laag in je keel.

Muziekinstrumenten kunnen hoge en lage tonen maken.
Toonhoogte:
Geeft aan hoe hoog of laag geluid klinkt.

Slide 21 - Tekstslide

Toonhoogte

Slide 22 - Tekstslide

Toonhoogte van een gitaar

Slide 23 - Tekstslide

Wat is frequentie?
De toonhoogte van een geluid hangt af van het aantal trillingen per seconde.

Het aantal trillingen in één seconde = frequentie
De eenheid is Hertz (Hz)

Hoe sneller iets trilt, hoe hoger de frequentie. 
Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon klinkt.

Slide 24 - Tekstslide

Frequentie bereik van ons gehoor
Frequentiebereik
= de frequenties van de geluiden die je kunt horen.

Mens: 
Het gebied tussen de 
20 Hz en 20 000 Hz kunnen mensen wel horen.

Slide 25 - Tekstslide

Toongenerator 
= een elektrisch apparaat dat geluidstrillingen maakt. 
  • kun je precies instellen op een frequentie. 
  • kun je downloaden op de computer, of als app op je telefoon.



Toongenerator = Apparaat dat tonen van één frequentie maakt.

Slide 26 - Tekstslide

Oscilloscoop
Een oscilloscoop kan geluidstrillingen omzetten in een elektrisch signaal.

Met de oscilloscoop kun je geluid "zichtbaar" maken. 





In plaats van een oscilloscoop kun je een computer gebruiken. 

Slide 27 - Tekstslide

Oscilloscoop
Hoe meer golven op het scherm, hoe meer trillingen per seconde  (C).
Een brede golf betekent een kleine frequentie (A). 
Bij meer golven in dezelfde tijd worden de golven op het scherm smaller. De frequentie is dan groter. Hoe meer golven op het scherm, hoe hoger de toon van het geluid

Slide 28 - Tekstslide

Samenvatting:
Dunne en korte snaren geven een hoge toon.
Lange en dikke snaren geven een lage toon.
Als je een snaar strakker draait, dan wordt de toon hoger.
Draai je de snaar losser, dan wordt de toon lager.
De toonhoogte van geluid hangt af van het aantal trillingen per seconde.
Bij veel trillingen per seconde hoor je een hoge toon.
Bij weinig trillingen per seconde hoor je een lage toon.
De frequentie is het aantal trillingen per seconde.
1 trilling per seconde is 1 hertz (Hz).
Het frequentiebereik bestaat uit alle toonhoogten die je kunt horen.
Het frequentiebereik van mensen ligt tussen 20 Hz en 20 000 Hz.
Mensen hebben een ander frequentiebereik dan dieren.
Een toongenerator is een elektrisch apparaat dat geluidstrillingen maakt.
Met een oscilloscoop maak je de trillingen van geluid zichtbaar op een scherm.
Hoe meer golven je op een scherm ziet, hoe hoger de toon is. Hoe hoger de toon, des te groter is de frequentie.



Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht: van paragraaf 9.3
Bladzijde 176 t/m 187

Slide 30 - Tekstslide

9.4: hard en zacht geluid

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen
9.4.1 Je kunt beschrijven wat geluidssterkte is.
9.4.2 Je kunt op een beeld van een oscilloscoop zachte en harde geluiden van elkaar onderscheiden
9.4.3 Je kunt het verschil uitleggen tussen dB en dB(A).
9.4.4 Je kunt geluidssterkte meten met een geluidssterktemeter.
9.4.5 Je kunt de pijngrens en de gehoordrempel beschrijven.
9.4.6 Je kunt beschrijven wat gehoorschade is en hoe je je hiertegen kunt beschermen.

Slide 32 - Tekstslide

Toonhoogte
Hoe sneller iets trilt, 
            hoe hoger de frequentie
            hoe hoger de toon


Geeft aan hoe hoog of laag geluid klinkt.
Herhaling

Slide 33 - Tekstslide

Hard en zacht geluid

Hard geluid: trilling met een hoge golf
Zacht geluid: trilling met een lage golf

Slide 34 - Tekstslide

Geluidssterkte = geluidsniveau = geluidsvolume
Hoe harder een geluid hoe hoger het aantal decibel.
Dit wordt gemeten met een decibelmeter.

Grootheid: geluidssterkte 
Eenheid: Decibel (dB)

dB(A) geeft aan dat bij de meting rekening
is gehouden met het menselijk gehoor

Slide 35 - Tekstslide

Geluidssterkte 
De geluidssterkte is afhankelijk van de afstand tot het geluid.

Slide 36 - Tekstslide

Decibelschaal

Slide 37 - Tekstslide

Pijngrens en gehoordrempel

Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag 
9.4: Bladzijde 190 t/m 198

Slide 39 - Tekstslide

Planning

Slide 40 - Tekstslide

9.5: Geluidshinder

Slide 41 - Tekstslide

Leerdoelen
9.5.1 Je kunt voorbeelden noemen van geluidshinder.
9.5.2 Je kunt aangeven op welke plaats een maatregel tegen geluidshinder wordt genomen.
9.5.3 Je kunt voorstellen doen voor maatregelen tegen geluidshinder bij de bron.
9.5.4 Je kunt voorstellen doen voor maatregelen tegen geluidshinder in de tussenstof.
9.5.5 Je kunt voorstellen doen voor maatregelen tegen geluidshinder bij de ontvanger.

Slide 42 - Tekstslide

Geluidsoverlast

Slide 43 - Tekstslide

Maatregelen tegen geluidshinder

Maatregelen tegen geluidshinder:
  • Bij de geluidsbron
  • Tussen de geluidsbron en de geluidsontvanger 
  • Bij de geluidsontvanger 

Slide 44 - Tekstslide

Maatregelen bij de geluidsbron

  • geluid zachter zetten
  • oortjes gebruiken in plaats van via box
  • geluidsarme motor
  • fluisterasfalt
  • snelheidsbeperking
Maatregelen tussen geluidsbron en ontvanger:

  • geluidsscherm
  • geluidswal
  • kast of muur rond geluidsbron

Slide 45 - Tekstslide

Maatregelen bij geluidsontvanger:


  • oorkappen
  • oordoppen
  • geluidsisolatie (dubbelglas en spouwmuur)

Slide 46 - Tekstslide

Aan de slag
Opdrachten van 9.5. Bladzijde 200 t/m 210

Slide 47 - Tekstslide

Planning

Slide 48 - Tekstslide